Over de hond en zijn uitbraaksel, over de zeug en het slijk
N.a.v. 2 Petr. 2 : 20 - 22



Inleiding

De Boodschap van het Evangelie is in deze tijd een Boodschap van zekerheid. Gods handelen met de mens door de tijd heen verandert. Daar waar God in het Oude Testament met name door de Wet met het volk Israël handelde, verkondigden de Heere Jezus en Zijn discipelen het Evangelie van het Koninkrijk, weliswaar ook in de eerste plaats aan Israël. Maar het Koninkrijk werd uitgesteld, en heeft nog steeds niet baangebroken. De apostel Paulus kreeg dan ook van de Heere Jezus het Evangelie der Genade Gods geopenbaard. En uit Openbaring blijkt dat er in de Grote Verdrukking weer een ander Evangelie verkondigd wordt, namelijk het Eeuwige Evangelie.

Onder de Wet waren werken belangrijk (Lev. 18 : 5). Het Nieuwe Testament, en dan met name de brieven aan de Gemeente, laat zien dat de Heere Jezus “de Wet der geboden in inzettingen bestaande” te niet heeft gemaakt (Ef. 2 : 15). Daar waar het in het Oude Testament ging om “mijn rechtvaardigheid, die uit de wet is” (Filip. 3 : 9), daar zien we dat de gelovige in de Gemeente-tijd de rechtvaardigheid Gods mag dragen in Jezus Christus (2 Kor. 5 : 21). Ondanks dat de mens van nature de dood schuldig is, heeft de Heere Jezus onze zonden gedragen, en mag de wederom geboren gelovige door Zijn Volbrachte Werk Gods rechtvaardigheid dragen. Om niet. Het eeuwige leven is een geschenk! En dat geeft zekerheid. In de brieven aan de Gemeente lezen we dan ook dat degene die vertrouwt op wat de Heere Jezus heeft gedaan, die wederom geboren is, behouden is. Daar is geen twijfel over mogelijk. De gelovige hoeft hiervoor geen goede werken te doen. Wandelt hij in de goede werken, die de Heere voor hem bereid heeft, dan krijgt hij loon en kroon. In 1 Kor. 3 : 11 – 15 lezen we: “Want niemand kan een ander fundament leggen, dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus. En indien iemand op dit fundament bouwt: goud, zilver, kostbare stenen, hout, hooi, stoppels; Eens ieders werk zal openbaar worden; want de dag zal het verklaren, daar het door vuur geopenbaard wordt; en hoedanig eens ieders werk is, zal het vuur beproeven. Zo iemands werk blijft, dat hij daarop gebouwd heeft, die zal loon ontvangen. Zo iemands werk zal verbrand worden, die zal schade lijden; maar zelf zal hij behouden worden, doch alzo als door vuur”. Het Evangelie vandaag de dag is een Boodschap van zekerheid!


Verzegeld met de Heilige Geest

En toch blijkt het telkens weer dat er mensen zijn, vaak voorgangers en Bijbelleraars, die mensen weer onzerkerheid aanpraten. Vaak citeert men dan teksten uit de context, en zonder rekening te houden met de bedelingen. Dit zien we bijvoorbeeld bij het Opwekkingsliedje “Create in me a clean heart o God” (Opwekking 389). In dat lied staat de volgende zin: “and take not thy Holy Spirit from me”. Men zingt dan een Bijbeltekst! Wat kan daar fout aan zijn?! In Psalm 51 : 13 kunt u die Bijbeltekst vinden: “Verwerp mij niet van Uw aangezicht, en neem Uw Heilige Geest niet van mij”. Wanneer wij dat als Gemeente gaan zingen dan gaat men volledig voorbij aan een verschil tussen Gods handelen in het Oude Testament, en Gods handelen in het Nieuwe Testament met de Gemeente. In het Oude Testament komt de Heilige Geest en gaat de Heilige Geest. De mens is niet wederom geboren, en de Heilige Geest woont niet definitief in de gelovige (1 Sam. 15 : 23; 1 Sam. 16 : 14; Richt. 13 : 25; Richt. 16 : 20, 28). Maar de wederom geboren gelovige in de Gemeente-bedeling is verzegeld met de Heilige Geest (Ef. 1 : 13, 14). In Ef. 4 : 30 staat geschreven: “En bedroeft de Heilige Geest Gods niet, door Welke gij verzegeld zijt tot de dag der verlossing”. Als Gemeentelid kunnen we de Heilige Geest bedroeven en uitblussen, maar Hij zal niet wijken! Dat gebed in Psalm 51 was een Oudtestamentisch gebed van David. Wij mogen de Heere danken voor Zijn Geest, en vragen of Hij ons steeds meer vervult. Wij hoeven niet bang te zijn dat Hij weggaat!


Vernieuwd van dag tot dag

En zo hebben we meer voorbeelden gezien. Bijvoorbeeld in Hebr. 6 : 4 – 6, waar staat dat het onmogelijk is voor degenen, die afvallig geworden zijn, om zich te vernieuwen tot bekering. Deze tekst lijkt in tegenspraak met wat andere teksten zeggen. Maar deze tekst heeft geen betrekking op de Gemeente van Jezus Christus. Oftewel: lees de context, en zie dat deze teksten betrekking hebben op Israël in de Grote Verdrukking (Hebr. 6 : 7, 8; Psalm 68 : 8 – 10; Joël 2 : 23; Zach. 14 : 17). In het geheel van Gods Plan is het dus absoluut niet in tegenspraak, en klopt het exact! De Gemeente wordt gezegd in 2 Kor 4 : 16: “Daarom vertragen wij niet; maar hoewel onze uitwendige mens verdorven wordt, zo wordt nochtans de inwendige vernieuwd van dag tot dag”. Iemand die vertrouwt op het volbrachte werk van Jezus Christus is behouden, en mag met vallen en opstaan in dit leven de Heere dienen (Rom. 7 : 13 – 26).


Over de hond en de gewassen zeug

Ook in deze studie willen we stilstaan bij een Schriftgedeelte dat wederom geborenen onzeker kan maken: 2 Petr. 2 : 20 – 22. Een oorzaak hiervoor is gelegen in de manier waarop men in de uitleg regelmatig met dit gedeelte omgaat. We hebben immers gelezen dat iemand die nadat hij door de kennis van de Heere Jezus de wereld ontvlucht is, en daar weer in verwikkeld is geraakt, dat het nu erger met hem is dan eerst. 2 Petr. 2 : 21 en 22 zeggen: “Want het ware hun beter, dat zij de weg der gerechtigheid niet gekend hadden, dan dat zij, die gekend hebbende, weer afkeren van het heilige gebod, dat hun overgegeven was. Maar hun is overkomen, hetgeen met een waar spreekwoord gezegd wordt: De hond is weergekeerd tot zijn eigen uitbraaksel; en de gewassen zeug tot de wenteling in het slijk”. Deze tekst wordt te pas en te onpas gebruikt. Ondanks dat Gods Woord zo duidelijk is, wanneer Hij tegen de Gemeente spreekt, dat zij met vallen en opstaan de Heere mag dienen, en verzekerd is van haar behoud, lezen we in een naslagwerk het volgende bij deze teksten:

“Indien iemand, die bekeerd is, weer verleid wordt in zijn zonde, is zijn status erger dan voorheen. Dat dit mogelijk is, wordt in vele plaatsen geleerd” [1].

We zagen al een aantal voorbeelden die “traditioneel” aangehaald worden om dit te bewijzen. Echter het bleek niet op de Gemeente te slaan, maar, of op Israël in het Oude Testament, of op Israël in de Grote Verdrukking. Nu wordt dus ook 2 Petr. 2 : 20 – 22 gebruikt om mensen aan het twijfelen te brengen. Is deze Schriftuitleg op deze plaats wél terecht?

Eerst nog één voorbeeld van een naslagwerk om te zien hoe men met deze tekst omgaat. In de Jongerenbijbel vinden we bij deze tekst geschreven:

“Er klinken harde woorden voor iedereen die eerst gelovig was en daarna het geloof heeft losgelaten. Twee spreekwoorden zijn op hen van toepassing. Wat roept dit gedeelte bij jou op?” [2].

Ook hier klinken harde woorden, die menigeen angst aanjaagt. Nogmaals de vraag: Is dit terecht?


Absurde uitleg...

Allereerst willen we stilstaan bij het eerste citaat. Wat staat daar nu eigenlijk?

“Indien iemand, die bekeerd is, weer verleid wordt in zijn zonde, is zijn status erger dan voorheen”.

Volgens dit naslagwerk gaat het om iemand die bekeerd is. We gaan er vanuit dat die persoon wederom geboren is. Dat betekent dat de status van deze persoon “verloren” was, en nu “behouden”! Wanneer deze persoon weer in zijn zonde valt, is deze persoon, volgens het naslagwerk, niet alleen “niet behouden”, maar is zijn status ook nogeens “erger dan” verloren! Een beetje goed lezen, levert in feite een hele absurde uitleg op, want een status “erger dan verloren” bestaat helemaal niet. Maar hiermee zullen we het niet afdoen, want uit de context van het Schriftgedeelte blijkt dat deze uitleg complete nonsense is. Deze tekst gaat namelijk helemaal niet over gelovigen!


"2 Petrus" in de bedelingen

In de eerste plaats hebben we gezien dat de Bijbel een hele logische indeling heeft. Dat heeft te maken met de bedelingen. In het Oude Testament vinden we met name de geschiedenis van Israël onder de Wet. In het Nieuwe Testament vinden we in de eerste plaats de Evangeliën. Deze vinden plaats onder de Wet. Het boek Handelingen beschrijft een overgangsfase van de Wet naar de Gemeente, en van de verkondiging van het Koninkrijksevangelie naar de verkondiging van het Evangelie der Genade Gods. Dan vinden we in de brieven aan de Gemeente  de boodschap aan de Gemeente, die de Heere gegeven heeft aan de apostel Paulus. Maar met Hebreeën komen we in een groep Bijbelboeken, Hebreeën – Openbaring, die met name gaan over de Grote Verdrukking, de komst van de Heere Jezus op aarde en het Duizendjarig Vrederijk. 2 Petrus is dus in de eerste plaats (leerstellig) gericht aan de Joden in de Grote Verdrukking!

Dat dit voor 2 Petrus ook geldt, blijkt onder andere uit het feit dat we de Opname van de Gemeente niet vinden in deze brief, maar wel de dag van het oordeel (2 Petr. 3 : 7; Openb. 20), die pas na het Duizendjarig Vrederijk aanbreekt. Tevens lezen we over de dag des Heeren, “in welke de hemelen met een gedruis zullen voorbijgaan, en de elementen branden zullen en vergaan” (2 Petr. 3 : 10). Ook dit gaat over iets dat ná het Duizendjarig Vrederijk zal plaatsvinden, vlak voordat de nieuwe hemel en de nieuwe aarde er zullen komen (Openb. 21 en 22). In 2 Petr. 3 : 13 lezen we: “Maar wij verwachten, naar Zijn belofte, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, in welke gerechtigheid woont”. Natuurlijk weten ook wij dat de nieuwe hemel en de nieuwe aarde komen. Maar voor onze verlossing zijn wij niet afhankelijk van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Onze verlossing komt met de Opname van de Gemeente. In Rom. 7 : 24 en 25 lezen we: “Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? Ik dank God, door Jezus Christus, onze Heere”. In Rom. 8 : 23 lezen we: “En niet alleen dit, maar ook wij zelf, die de Eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelf, zeg ik, zuchten in onszelf, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing van ons lichaam”. En dat is nu juist wat er met de Opname gaat gebeuren! Dan zullen wij in een ondeelbaar ogenblik veranderd worden. In 1 Kor. 15 : 51 – 53 lezen we: “Ziet, ik zeg u een verborgenheid: wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden; In een punt des tijds, in een ogenblik, met de laatste bazuin; want de bazuin zal slaan, en de doden zullen onverderfelijk opgewekt worden, en wij zullen veranderd worden. Want dit verderfelijke moet onverderfelijkheid aandoen, en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen”. Dat is de verwachting van de Gemeente!


Het heilige gebod

Dat 2 Petrus leerstellig slaat op de gelovigen in de Grote Verdrukking blijkt ook uit bijvoorbeeld 2 Petr. 2 : 21, waar geschreven staat: “weer afkeren van het heilige gebod, dat hun overgegeven was”. In de Bijbel staan verschillende soorten Evangelie beschreven. Voor de Gemeente is er maar één Evangelie: het Evangelie der Genade Gods, verkondigd door de apostel Paulus aan de Gemeente. Echter in de Grote Verdrukking, als de Gemeente weg is, klinkt er een ander Evangelie (Openb. 14 : 6, 7). Eén van de aspecten daarvan is dat mensen in de Grote Verdrukking de geboden weer moeten houden, en als gevolg van die werken behouden kunnen worden (Openb. 12 : 17, Openb. 14 : 12). Zij moeten overwinnen! Juist in het gelezen gedeelte van 2 Petr. 2 zien we dus dat zij zich afgekeerd hebben van HET HEILIGE GEBOD!


Over valse profeten en valse leraars

Maar zelfs als we dit alles buiten beschouwing laten, dan nog is er geen reden om als wederom geborene door 2 Petr. 2 : 20 – 22 weer te gaan twijfelen aan uw behoud. Wanneer we namelijk naar de context kijken, dan zien we dat deze tekst überhaupt niet op gelovigen van toepassing is! De context 2 Petr. 2 : 1 – 22 gaat in het geheel over valse profeten en valse leraars. Het gedeelte begint met 2 Petr. 2 : 1, waar staat geschreven: “En er zijn ook valse profeten onder het volk geweest, gelijk ook onder u valse leraars zijn zullen, die verderfelijke ketterijen bedekt invoeren zullen, ook de Heere, Die hen gekocht heeft, verloochenende, en een haastig verderf over zichzelf brengende”. In de vervolgverzen wordt steeds over “zij” en “dezen” gesproken (2 Petr. 2 : 3, 12, 17, 20). En eigenlijk heel 2 Petr. 2 gaat over die valse profeten en valse leraren. Deze valse profeten en valse leraars worden in 2 Petr. 2 : 14 “kinderen der vervloeking” genoemd. Deze profeten en leraars “lasteren, hetgeen zij niet verstaan” (2 Petr. 2 : 12). Het zijn dus ongelovigen die het Woord brengen, maar daardoor juist het Woord lasteren.


Voorbeelden

De huidige tijd, met de vele niet wederom geboren dominees en voorgangers, is een goed voorbeeld van hetgeen hiervoor staat. Er zijn vele voorgangers die loochenen wat er in de Bijbel staat. Een bekende theologe in Nederland, die TV-presentatrice is, en dominee, wordt in “Kerknieuws.nl” gevraagd: “U bent theoloog. Kent u God?” Zij antwoord:

“Nee, echt kennen gaat heel ver. Als theoloog weet je wellicht wat voor wegen er allemaal zijn om God te leren kennen, je kent de geschiedenis van de godsdienst en de bijbelteksten. Maar kennen moet je in je eigen geloofsleven proberen. Ik kan dat scheiden” [3].

En even later luiden vraag en antwoord:

“[Vraag:] U erkent het gezag van de Bijbel voorwaardelijk. De opstanding van Jezus Christus is voor u geen feit. U zei eens: Met Jezus' dood is de realisatie van zijn droom, een paradijs op aarde, ook in duigen gevallen. [Antwoord:] Het zijn ook verwarrende verhalen als je de Bijbel leest. Het was denk ik ook een verwarrende ervaring. Het gaat onze kaders te buiten. Daarmee zeg ik niet dat het niet gebeurd is, ik wil bijvoorbeeld het woord verrijzenis niet kwijt, maar ik kan er niet over praten alsof ik het in mijn broekzak heb” [4].

Ergens anders zegt deze predikant:

“Goed, wij hebben het nieuwe testament. Vind ik persoonlijk wel een prettige aanvulling. Daar zit een soort universele geneigdheid in. De wereld is niet langer opgedeeld in hokjes, vakjes of volkeren. Natuurlijk, de vorm van de godsdienst doet ertoe, het is niet allemaal één pot nat. Ik voel me thuis in een christelijke bedding. Hoe ik God zie, waar ik Hem denk te kunnen vinden, hoe ik Hem aanspreek of tegenspreek: het komt allemaal voort uit die christelijke traditie. Maar tegelijkertijd geloof ik dat je, als je naar de mystieke kant, naar de binnenkant van de geloven gaat, zult ontdekken dat al die godsdiensten op elkaar lijken” [5].

De theologe geeft zelf aan dat ze God niet echt kent, dat ze de opstanding “niet in haar broekzak heeft”, en dat alle godsdiensten naar de mystieke kant, naar de binnenkant, op elkaar lijken! Het Nieuwe Testament is volgens haar universeel geneigd, niet in hokjes of volkeren. En dat terwijl de Heere Jezus in datzelfde Nieuwe Testament zegt: “Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven” (Joh. 14 : 6). De theologe is dus niet wederom geboren! Zij gelooft niet, leest wel de Bijbel, en wil wel mensen uit de Bijbel leren! Zij is, Bijbels gezien, een ongelovige die het Woord brengt. Zij is een valse leraar, zoals deze beschreven wordt in 2 Petr. 2! En zij lastert, hetgeen zij niet verstaat.

Is het een wonder dat er gemeentes in Nederland zijn waar de voorganger in de preek op zondag het volgende zegt:

“En wil er iets gebeuren, dan moeten we het ongehoorde durven horen; het onzichtbare willen zien; het onuitsprekelijke, het hoge woord durven spreken en streven naar het onmogelijke... Dat is de Paasboodschap. (...) Wij zijn hier in de kerk van de NPB, in Velp. En in de NPB geloven ze wetenschappelijk verantwoord, want vrijzinnig, en nuchter. Ontnuchterd. Grappen mogen. Goddank. Maar Pasen is een heikel thema binnen de vrijzinnigheid in het algemeen en in de NPB in het bijzonder. In meer traditionele kerken, en ik heb er vaak genoeg aan mee gedaan, ligt dat anders. Dan is Jezus opgestaan uit de dood. Dan zing je Christus onze Heer verrees, Hahahahaha lehe luhu ja. Dat lied klinkt hier zo goed als nooit. Het traditionele probleem of er zoiets bestaat als een lichamelijke opstanding uit de dood, dat probleem leeft hier niet zo. Ik heb in de afgelopen drie maanden al vaker gehoord dat er niets is hierna” [6].

 

De hond in 2 Petr. 2: Een goddeloze die de Bijbel wil onderwijzen...

 

 

Waterloze fonteinen

Hoe treurig ook, maar het voorgaande is opnieuw een voorbeeld van een valse leraar, waar in 2 Petr. 2 over gesproken wordt. En in 2 Petr. 2 : 17 worden valse leraren als volgt omschreven: “Dezen zijn waterloze fonteinen, wolken door een draaiwind gedreven, voor wie de donkerheid der duisternis in eeuwigheid bewaard wordt”. De Heere Jezus zei ook iets over fonteinen. In Joh. 4 : 14 lezen we: “Maar zo wie gedronken zal hebben van het water, dat Ik hem geven zal, die zal in eeuwigheid niet dorsten; maar het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven”. Wanneer een gelovige een “fontein” wordt “van water, springende tot in het eeuwige leven”, dan weten we dat het bij “waterloze fonteinen”, “fonteinen” zonder het water (Woord) van Jezus, om ongelovigen gaat!


Waterloze wolken...: goddelozen

Een soortgelijke tekst vinden we in Judas 12: “Dezen zijn vlekken in uw liefdemaaltijden, en als zij met u ter maaltijd zijn, weiden zij zichzelf zonder vrees; zij zijn waterloze wolken, die door de winden omgedreven worden; zij zijn als bomen in het afgaan van de herfst, onvruchtbaar, tweemaal verstorven en ontworteld”. Ook het gedeelte Judas 3 – 16 gaat over dwaalleraars, en dan lezen we in vers 4 het volgende: “Want er zijn sommige mensen ingeslopen, die eertijds tot ditzelfde oordeel te voren opgeschreven zijn, GODDELOZEN, die de genade van onze God veranderen in ontuchtigheid, en de enige Heerser, God, en onze Heere Jezus Christus verloochenen”. We zien het, deze teksten gaan niet over gelovigen, maar over ongelovigen, die de Gemeente weleens willen vertellen hoe zij met de Waarheid, met Gods Woord moeten omgaan. De voorbeelden in deze studie mogen duidelijk zijn.


De besmettingen der wereld ontvlucht?

Maar hoe kan het dan dat er van diezelfde goddelozen in 2 Petr. 2 : 21 staat dat zij “de weg der gerechtigheid” gekend hadden, en dat zij “door de kennis van de Heere en Zaligmaker Jezus Christus, de besmettingen der wereld ontvlucht zijn” (2 Petr. 2 : 20)? De enige verklaring, zonder al het voorgaande tegen te spreken, oftewel: zonder Gods Woord in diskrediet te brengen, is dat deze mensen met het Woord in aanraking zijn gekomen, door het Woord hebben zij (zelf) hun leven veranderd. Maar zij zijn nooit werkelijk tot bekering gekomen. Om bij ons voorbeeld te blijven, de theologe zegt in Trouw, wanneer het gaat om het gebod “Gij zult niet stelen”:

“Het leuke van rijk zijn is dat je kunt delen. Ik heb een ongelooflijk kapitaal: in geld, in opleiding, in kansen, whatever. Ik vind dat ik daarmee iets moet doen wat anderen ten goede komt. Voor een deel doe ik dat door bestuurswerk – maatschappelijke dingen – op me te nemen, maar ook door betrokken te zijn op de samenleving. Ik zal niet gauw zeggen: ik verkoop het hele boeltje, ga op wereldreis en ze zoeken het maar uit. Ik voel die verantwoordelijkheid veel te sterk. Dat is wat het geloof mij bijbrengt; het bepaalt me bij de wereld om mij heen. Het is niet zo dat ik bij elke acceptgiro die hier op de mat valt, denk: ik móet iets doen. Ik zal niet na ieder programma over het leed in de wereld in een of andere hulpcommissie plaatsnemen. Ik maak keuzes. Ik verdiep me erin en probeer, waar mogelijk, iets te doen” [7].

Dat is de theologe die God niet echt kent, maar wel het Woord ter beschikking heeft, en zich er (in zekere zin) door laat leiden. In de teksten van 2 Petr. 2 gaat het dus om ongelovigen, die valse leringen brengen, maar uiteindelijk weer terugkeren naar de gewoonten van het oude leven. Zij waren nooit bekeerd, en hadden nooit het Woord echt gekend, want zij “lasteren, hetgeen zij niet verstaan” (2 Petr. 2 : 12). En dan “is hun het laatste erger geworden dan het eerste” (2 Petr. 2 : 20). Zij eten hun braaksel op, en wentelen zich in het slijk. Met andere woorden, ze storten zich in hun oude gewoonten, die dan extra sterk terugkomen. In Matth. 12 : 43 – 45 lezen we: “En wanneer de onreine geest van de mens uitgegaan is, zo gaat hij door dorre plaatsen, zoekende rust, en vindt ze niet. Dan zegt hij: Ik zal weerkeren in mijn huis, vanwaar ik uitgegaan ben; en komende, vindt hij het leeg [naar de Gemeente toe uitgelegd: niet bekeerd, dus de Heilige Geest heeft geen intrek genomen], met bezemen gekeerd en versierd. Dan gaat hij heen en neemt met zich zeven andere geesten, bozer dan hijzelf, en ingegaan zijnde, wonen zij aldaar; en het laatste van die mens wordt erger dan het eerste. Alzo zal het ook met dit boos geslacht zijn”. Zij zijn niet “erger dan verloren”. Zij waren verloren en zij zijn verloren. Echter in hun leven zal het een nog grotere “zwijnenstal” worden. En dat dit bewaarheid wordt, zien we in onze maatschappij waar alle normen en waarden aangepast of losgelaten worden.


Valse leraren verhinderen anderen om in te gaan

En wat deze mensen ook doen, dat is dat zij andere mensen verleiden. In 2 Petr. 2 : 18 en 19 staat geschreven: “Want zij, zeer opgeblazen ijdelheid sprekende, verlokken door de begeerlijkheden des vleses en door ontuchtigheden, degenen die waarlijk ontvlucht waren van hen, die in dwaling wandelen; Belovende hun vrijheid, daar zijzelf dienstknechten zijn van de verdorvenheid; want door wie iemand overwonnen is, die is hij ook tot dienstknecht”. Met andere woorden: deze dwaalleraars zijn een blokkade voor mensen die wel tot geloof gekomen zijn. Eigenlijk waarschuwde de Heere Jezus de Farizeeën en Wetgeleerden al op dezelfde manier. Hij zei tegen hen in Luk. 11 : 52: “Wee u, gij wetgeleerden, want gij hebt de sleutel der kennis weggenomen; gijzelf zijt niet ingegaan, en die ingingen, hebt gij verhinderd”. De wetgeleerden beschikten ook over de “sleutel der kennis”. Gods Woord is de sleutel om Zijn Plan te begrijpen en te geloven. Maar zij gingen niet in. Zij geloofden niet. Zij geloofden wel hun eigen regeltjes, en wat zij ervan gemaakt hadden, maar ze geloofden Gods Woord niet letterlijk! En daarmee verhinderden zij mensen die wel wilden ingaan. Eigenlijk moesten zij mensen overtuigen van Gods Woord, maar zij waren “waterloze fonteinen”. Iets wat je niet hebt, kun je niet doorgeven.

2 Petr. 2 : 22 zegt: “Maar hun is overkomen, hetgeen met een waar spreekwoord gezegd wordt: De HOND is weergekeerd tot zijn eigen uitbraaksel, en de gewassen ZEUG tot de wenteling in het slijk”. Een gelovige wordt in de Bijbel nooit vergeleken met een hond en een varken! De kudde van de Heere bestaat uit SCHAPEN! Met andere woorden: het gaat in dit gedeelte (2 Petr. 2 : 20 - 22) om ongelovigen die zelf hun leven aan het Woord wilden aanpassen, maar uiteindelijk weer teruggekeerd zijn naar de gewoonten van hun oude leven. Zij waren nooit bekeerd, zij waren nooit opnieuw geboren “als schapen” in de kudde van de Heere, zij waren nog steeds "een hond" en "een varken"! En: hadden ze maar nooit het Woord “gekend”.

En zo hebben we opnieuw een voorbeeld te pakken, waarin we zien dat we moeten oppassen voor wat er over Gods Woord gezegd wordt. Wanneer men de context loslaat, gaat men dingen beweren die niet waar zijn. De wederom geboren gelovige is nooit een "hond" of een "zeug". De wederomgeboren gelovige is behouden, voor hem wordt “de donkerheid der duisternis in eeuwigheid” (2 Petr. 2 : 17) NIET bewaard.




[1] “Peoples New Testament Notes”, Online Bijbel DeLuxe 2001. Importantia Publishing, 2000, toelichting bij 2 Petr. 2 : 20 – 22.
[2] “Jongerenbijbel, met de tekst van de Nieuwe Bijbelvertaling”, Nederlands Bijbelgenootschap en Evangelische Omroep, Uitgeverij NBG, Heerenveen, 2006, kader bij 2 Petr. 2 : 20 – 22.
[3] “Ik Jacobine Geel”, 10 mei 2004, Bron: http://www.kerknieuws.nl/nieuws.asp?lStrAction=&oId=4232.
[4] Idem.
[5] “Jacobine Geel/Ik heb de ware niet gevonden maar gemaakt”, 29-09-2007, Bron: http://www.trouw.nl/tr/nl/4324/Nieuws/article/detail/1358561/2007/09/29/Jacobine-Geel-Ik-heb-de-ware-niet-gevonden-maar-gemaakt.dhtml.
[6] “Paaspreek Velp 2002”, Bron: http://www.krik.nl/oude_site/kerkdiensten/paaspreek.html.
[7] “Jacobine Geel/Ik heb de ware niet gevonden maar gemaakt”, 29-09-2007, Bron: http://www.trouw.nl/tr/nl/4324/Nieuws/article/detail/1358561/2007/09/29/Jacobine-Geel-Ik-heb-de-ware-niet-gevonden-maar-gemaakt.dhtml.