Hyper-dispensationalisme:
De Opname geloochend!



“Uw Woord is de Waarheid”

Op het moment dat dit artikel geschreven is, leven we in 2013. We zijn er nog! Op 21-12-2012 zou volgens sommigen de wereld vergaan, omdat de Maya kalender afliep. In ieder geval is er bereikt dat er door mensen over het “einde der tijden” gesproken werd, en is er bereikt dat mensen voor de zoveelste keer een “bewijs” hebben gehad dat er geen einde der tijden is. Denkt men! Wij wisten vanuit Gods Woord dat de wereld niet zou ophouden te bestaan. De Gemeente is nog aanwezig. En voordat de aarde door vuur vergaat moet er eerst nog een Opname, een 7-jarige Grote Verdrukking en een Duizendjarig Vrederijk plaatsvinden….


Maar dichter bij huis, in het “Christelijke” wereldje, in zeg maar “Bijbelgetrouwe” kring, zoals men veelal bekend staat, wordt ook aardig aan de boodschap van Gods Woord gemorreld! We zagen al eens hoe men in die "Bijbelgetrouwe" kring op basis van de zogenaamde woordstudies tot de conclusie komt dat er in 2 Thess. 2 : 3 helemaal geen sprake is van afval van het geloof. We zagen ook, aan de hand van Schrift met Schrift vergelijken, dat men het niet bij het rechte eind heeft. Afval van het geloof is één van de tekenen der tijden. En nu bereikte mij een studie over de Opname, die niet voor de Gemeente zou zijn. En dat vanuit een kring waar men vroeger ook in de Opname geloofde op basis van 1 Thess. 4 : 16 en 17 [1]. Maar allereerst het volgende:


Gods Woord verdelen

Bij het bestuderen van de bedelingen en de Gemeente van de Heere Jezus zijn we ook het hyper-dispensationalisme (ook wel ultrabedelingenleer genoemd) tegengekomen. Wat is dat ook al weer? In Gods Woord vinden we de opdracht om Zijn Woord te verdelen. In 2 Tim. 2 : 15 staat geschreven: “Benaarstig u, om uzelf Gode beproefd voor te stellen, een arbeider, die niet beschaamd wordt, die het Woord der waarheid recht snijdt”. In de King James 1611 staat er dan: “die het Woord der waarheid recht verdeelt”. Wij moeten Gods Woord dus verdelen. Kortweg, en we gaan daar hier nu niet uitgebreid op in, komt het erop neer dat we iedereen laten toekomen wat hem toekomt. Wat de Heere gezegd heeft tegen Israël, betrekken we op Israël; wat de Heere gezegd heeft tegen de Gemeente, betrekken we op de Gemeente; en wat de Heere gezegd heeft tegen heidenen, betrekken we op de heidenen. We gaan dus niet beloftes voor Israël betrekken op de Gemeente, om maar een voorbeeld te noemen. In feite kunnen we daar niet ver genoeg mee gaan. We laten heel simpel ieder toekomen, wat hem toekomt! Wanneer we dat doen, hebben we een belofte dat we “niet beschaamd” worden. Er staat alleen wel een voorwaarde bij: het verdelen dient op een RECHTE manier te gebeuren! Doen we dat niet, dan passen we de Bijbelse studiemethode misschien wel toe, alleen dan komen we nog op allerlei dwaalwegen uit!


Hyper-dispensationalisme of ultrabedelingenleer

In eerdere studies hebben we gezien dat de hyper-dispensationalisten leren dat de Gemeente van Jezus Christus ergens in Hand. 18 of Hand. 28 is ontstaan. Het gevolg daarvan is, dat men zegt dat Avondmaal en doop niet voor de Gemeente zijn, omdat deze in de vroege brieven van Paulus staan. Dit zou van vóór Hand. 18 of Hand. 28 zijn! Wij hebben echter gezien dat Paulus in Rom. 16 : 7 zegt dat gelovigen reeds voor hem “IN CHRISTUS” waren (1 Kor. 12 : 13). Dat betekent dus dat de Gemeente, het Lichaam van de Heere Jezus, reeds vóór Paulus’ bekering in Hand. 9 bestond! Zo zagen we in Ef. 2 : 16 dat het Lichaam van de Heere Jezus bij het kruis van Golgotha ontstaan is. En dat betekent dat ondanks dat Petrus, maar ook Paulus, het Evangelie in het begin van Handelingen eerst nog aan de Joden brengen, en het keerpunt ergens in Hand. 13 : 46 ontstaat, waar Paulus aangeeft dat zij nu naar de heidenen gaan, omdat de Joden het Woord Gods verstoten, dat de Gemeente toch echt bij het kruis van de Heere Jezus ontstaan is! En niet ergens midden in of aan het eind van Handelingen! En weg is de reden om doop en Avondmaal voor de Gemeente af te schaffen! Zo zien we dus dat we Gods Woord moeten verdelen, maar wel op een rechte manier!

 

Gods Woord geloochend

Waarom deze inleiding? Ik kreeg van een broeder een artikel uit het blad “Amen”. Hij had het gelezen en kwam tot de conclusie dat volgens “Amen” de Gemeente door de Grote Verdrukking moet. Het is goed om daarbij stil te staan, omdat “Amen” bekend staat als een blad dat vasthoudt aan Gods Woord, als een blad dat Gods Woord wil verdelen in overeenstemming met de opdracht in Gods Woord. “Amen” komt van dezelfde mensen, Peter en Hoite Slagter, die leiding geven aan Stichting “Het Morgenrood”, dat vroeger bekend was van onder andere de “Scofield Bijbelcursus”, en dat de Opname van de Gemeente leerde [2]. Reeds met de start van het blad “Amen” werd duidelijk dat “Het Morgenrood” de hyper-dispensationalistische kant opging: van Avondmaal en doop werd geschreven dat zij niet voor de Gemeente zijn. En nu kreeg ik dus dat bewuste artikel waarin de Opname in 1 Thess. 4 : 16 en 17 geloochend wordt. Dat is waar het hyper-dispensationalisme onder andere toe leidt! Laten we eens kijken hoe men 1 Thess. 4 : 16 en 17 ziet, in vergelijking met de Schrift.


Verkondiging aan de Joden?

Het bewuste artikel heet “De komst van de Heere in de Tessalonicenzen-brieven”. Men maakt er veel werk van om aan te tonen dat we

“de vroege brieven van Paulus (= geschreven tijdens de Handelingenperiode) vanuit hun chronologische ontstaan” [3]

moeten bestuderen. Wat opvalt, is dat er in de inleiding reeds gesproken wordt over de “(weder)komst” van de Heere, wat verwijst naar de Tweede Komst van de Heere Jezus naar de aarde, vlak voor het Duizendjarig Vrederijk, in Openb. 19. Men geeft aan dat Paulus de komst van de Heere Jezus verwachtte, omdat deze zeer nabij was, zoals in 1 Thess. 1 : 10 geschreven staat: “En Zijn Zoon uit de hemelen te verwachten, Die Hij uit de doden opgewekt heeft, namelijk Jezus, Die ons verlost van de toekomende toorn”. Uit meerdere teksten blijkt dat Paulus de Heere verwachtte. In de beginperiode zien we inderdaad dat Petrus tot de Joden sprak (Hand. 2 : 14, 22, 36 bijv.), en ook Paulus richtte zich in de eerste plaats tot de Joden. Ook dat klopt. En uit hen komen velen tot geloof, maar het volk Israël als geheel heeft haar Messias niet aangenomen. Dat blijkt ook uit de weerstand die Paulus in de synagogen ondervond. En toen kwam het moment dat Paulus aangaf dat hij zich niet meer tot de Joden zou richten, maar dat hij verder naar de heidenen zou gaan. In Hand. 13 : 46 lezen we: “Maar Paulus en Barnabas, vrijmoedigheid gebruikende, zeiden: Het was nodig, dat eerst tot u het Woord Gods gesproken zou worden; doch aangezien gij het verstoot, en uzelf het eeuwige leven niet waardig oordeelt, ziet, wij keren ons tot de heidenen”. Dat keerpunt zien we hier reeds, en niet pas in Hand. 18 of Hand. 28. Maar ondanks dat keerpunt zegt God dat Zijn Gemeente bij het kruis ontstond, en jawel, dat heeft Hij gezegd in één van Paulus’ latere brieven van ná Handelingen: Efeze (Ef. 2 : 16)!


Het komende Koninkrijk

Wat als het Joodse volk als nog de Messias had aangenomen? Dan hadden inderdaad alle profetieën uit het Oude Testament zo in vervulling kunnen gaan. Dan wás de Heere Jezus teruggekomen! Dan was het Koninkrijk Israël er geweest! Maar dat verandert niets voor de Gemeente, waarvan op dat moment de leer nog grotendeels geopenbaard moest worden. De Gemeente ontstond namelijk bij het kruis! De Gemeente was in aantal dan alleen een stukje kleiner geweest.


Wie is de geadresseerde?

Men gebruikt dit, de verkondiging aan de Joden en de komst van het Koninkrijk dat nog mogelijk was, namelijk als reden om aan te geven dat 1 Thess. 4, als vroege brief, van tijdens de Handelingenperiode, ook Joods van karakter moet zijn. Men zegt:

“Maar het is juist andersom. In veel gevallen hebben christenen Israël juist beroofd van de belofte van Zijn komst in de 1ste Tessalonicenzen. (…) Het is niet nodig Israël te beroven van haar uitgestelde hoop. Want in plaats van ‘opgenomen te worden in de lucht’ (1 Tess. 4:17), hebben we de heerlijke belofte van de ‘roeping Gods, die van boven is’ (Fil. 3 : 14). In plaats van een ‘opstanding van de doden in Christus’ (1 Tess. 4 : 16), hebben we de belofte van de uitopstanding uit de doden (letterlijke vertaling van Fil. 3 : 11). (…) Onze hoop ‘in Christus’ nu, betekent veel meer voor ons, dan 1 Tessalonicenzen 4 deed voor Israël toen” [4].

Het mag duidelijk zijn. Volgens “Amen” is 1 Thessalonicensen voor Israël, en niet voor de Gemeente! Maar aan wie is de Thessalonicensen-brief geschreven? Laten we kijken wat er in Gods Woord, in 1 Thess. 1 : 1 staat: “Paulus, en Silvánus, en Timótheüs, aan de gemeente der Thessalonicensen, welke is in God de Vader, en de Heere Jezus Christus: genade zij u en vrede van God, onze Vader, en de Heere Jezus Christus”. Deze brief is geschreven aan de gemeente van de Thessalonicensen, en níet aan de synagoge te Thessalonica, waar Paulus in Hand. 17 als eerste naar toe ging, toen hij daar op zijn reis was. Nee, deze brief is geschreven aan hen die “IN GOD DE VADER, EN DE HEERE JEZUS CHRISTUS” zijn, aan degenen die bekeerd waren bij zijn bezoek in Hand. 17 (1 Thess. 1 : 5, 6; 3 : 13). Wanneer was iemand “IN CHRISTUS”? Wanneer iemand tot wedergeboorte komt, wordt iemand in het Lichaam van de Heere Jezus gedoopt (1 Kor. 12 : 13)! En die Gemeente ontstond uit gelovige Jood en gelovige heiden bij het kruis van de Heere Jezus (Ef. 2 : 16), nog vóór Handelingen! Nogmaals, deze brief is niet aan Israël, maar aan de Gemeente geschreven, dat laat Gods Woord Zelf zien.


Een stukje chronologie

Zo zegt men ook dat de 1ste Thessalonicensen-brief

“het eerste was dat geschreven werd in de periode na de proclamatie van Petrus in Hand. 3 : 19 - 26” [5].

Natuurlijk zegt men dit graag, omdat in die eerste hoofdstukken het publiek heel duidelijk Joods was! Maar de vergelijking is niet eerlijk, want 1 Thessalonicensen mag wel de eerste brief daarna zijn, maar Hand. 2 en 3 vonden plaats in 33 na Chr. [6]. Paulus was in die dagen nog niet eens bekeerd. Dat gebeurde in Hand. 9 (35 na Chr. [7]), en zijn 1ste Thessalonicensen-brief schreef hij pas nadat hij in Hand. 17 bij de Thessalonicensen geweest is, en dat was pas in 53 na Chr. [8]. De 1ste Thessalonicensen-brief dateert dan ook van 54 na Chr. [9]. Vervolgens heeft Paulus in Hand. 17 allang aangekondigd dat hij naar de heidenen zou gaan. Dat was namelijk al in Hand. 13 : 46 (45 na Chr. [10]), er is al een vergadering in Jeruzalem geweest waarin duidelijk gezegd werd dat de heidenen niet besneden moesten worden en de wet van Mozes niet moesten houden (Hand. 15 : 5, 28; 52 na Chr. [11]), en de eerste heidenen zijn al tot geloof gekomen (Hand. 10, 14, 15 en 16). De indruk is dan ook haast niet te ontkennen, dat men, door te zeggen dat 1 Thessalonicensen vlak na Hand. 2 en 3 geschreven werd, toewerkt naar een uitleg die men graag wil horen.



Met een woord van de Heere…

Door 1 Thessalonicensen op Israël te betrekken, maakt men meer van deze rare “bokkesprongen” om tot een zogenaamd “rechte Schriftuitleg” te komen. Maar door die “bokkesprongen” hebben we het helaas niet meer over RECHT verdelen! Laten we eens kijken hoe men dat doet. Men begint met 1 Thess. 4 : 15 uit de “Herziene Statenvertaling”, waar staat:

“Want dit zeggen wij u met een woord van de Heere…” [12].

Nu zegt men hier dat Paulus de Heere Jezus in Joh. 11 : 25 en 26 citeert. In deze verzen staat geschreven: “Jezus zeide tot haar: Ik ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven; En een ieder, die leeft, en in Mij gelooft, zal niet sterven in eeuwigheid. Gelooft gij dat?”. Dit is de exacte volgorde die Paulus in 1 Thess. 4 ook gebruikt. Dus moet Paulus hier de woorden van de Heere Jezus gebruikt hebben, is de redenatie!

 

Een verborgenheid…

Nu spreekt 1 Thess. 4 over “de bazuin Gods”. Een andere tekst, die over de Opstanding en over bazuingeschal gaat, is 1 Kor. 15 : 51 – 53, waar geschreven staat: “Ziet, ik zeg u een verborgenheid: wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden; In een punt des tijds, in een ogenblik, met de laatste bazuin; want de bazuin zal slaan, en de doden zullen onverderfelijk opgewekt worden, en wij zullen veranderd worden. Want dit verderfelijke moet onverderfelijkheid aandoen, en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen”. Weliswaar is ook dit een betrekkelijk vroege brief van Paulus (59 na Chr. [13]), maar ook deze schrijft hij weldegelijk “aan de gemeente Gods, (…) de geheiligden in Christus Jezus, de geroepen heiligen…” (1 Kor. 1 : 2). Misschien is het de reden dat deze brief vroeg is, dat deze tekst niet in het artikel van “Amen” genoemd wordt. Maar ik vermoed een andere reden. Hier wordt duidelijk gesproken dat wij “niet allen zullen ontslapen”, maar wel “zullen allen veranderd worden”. Dit gaat dus heel duidelijk ook over dezelfde gebeurtenis als 1 Thess. 4 : 16 en 17. De gestorvenen zullen eerst opstaan en hun opstandingslichaam krijgen, dan zullen de levenden veranderd worden, en dus ook hun opstandingslichaam krijgen: “en de doden zullen onverderfelijk opgewekt worden, en wij zullen veranderd worden”. Maar dan staat er in dit gedeelte iets interessants bij. Paulus zegt: “Ziet, ik zeg u een verborgenheid”. Voor de aanhangers van de ultrabedelingenleer is het woordje “verborgenheid” namelijk cruciaal. Zij spreken ook wel over de “Gemeente der verborgenheid”, omdat Paulus de verborgenheid van de Gemeente mocht openbaren (Kol. 1 : 24 – 29). Dat is allemaal waar! Maar dan komt het wel op RECHT verdelen van Gods Woord aan, want deed hij dat alleen in de late gevangenisbrieven? Het mooie is dat de Schrift Zelf uitleg geeft. In één van zijn vroege brieven, 1 Kor. 15, schrijft Paulus: “Zie, ik zeg u een verborgenheid”. De opstanding, die daar beschreven wordt, en overeenkomt met 1 Thess. 4 : 16 en 17, behoort tot de verborgenheden die Paulus aan de Gemeente mocht openbaren! En de opstanding voor Israël was géén verborgenheid. Reeds de profeten spraken over de opstanding van Israël in bijv. Ezechiël 37, en dit was onder de Joden heel duidelijk bekend (zie bijv. Hand. 23 : 6 – 9). Schrift met Schrift vergelijkend, zien we opnieuw dat Paulus weldegelijk de Gemeente toespreekt als hij het heeft over de Opstanding in 1 Kor. 15 en 1 Thess. 4. We ontnemen Israël dus geenszins de hoop op haar heerlijke toekomst, zoals “Amen” schrijft dat wij doen, want die toekomst van Israël staat vast in de profeten, maar ook in teksten van het Nieuwe Testament, alleen niet in 1 Thess. 4 of 1 Kor. 15!


Paulus citeerde Joh. 11 : 25, 26 helemaal niet!

Paulus openbaarde dus weldegelijk leer voor de Gemeente in 1 Thess. 4, het waren dus niet zo zeer de woorden van Jezus, van toen Hij op aarde was, in Joh. 11 : 25 en 26. Maar hoe zit het dan met die tekst, waar we in de HSV hebben gelezen: “Want dit zeggen wij u met een woord van de Heere…” (1 Thess. 4 : 15)? Laten we ons de volgende vragen stellen: Spraken de profeten in het Oude Testament ook niet “Alzo zegt de Heere…”, zonder de Schriften te citeren? Hadden profeten en apostelen niet de openbarende gaven om ons Gods Woord te schenken (2 Tim. 3 : 16)? Zo óók Paulus. Hij kreeg Zijn boodschap voor de Gemeente regelrecht van de Heere Jezus geopenbaard! In Gal. 1 : 12 lezen we: “Want ik heb het ook niet van een mens ontvangen, noch geleerd, maar door de openbaring van Jezus Christus”! En laten we dan kijken hoe dat vers van 1 Thess. 4 : 15 in onze oude Statenvertaling staat: “Want dat zeggen wij u door het Woord des Heeren…”. Paulus geeft Gods Woord door, niets meer en niets minder! Hij citeerde niet de Heere Jezus uit Johannes, maar hij gaf wel het Woord van de Heere Jezus door, omdat de Heere het hem Zelf geopenbaard had! En dat is in de Statenvertaling een stuk duidelijker. Opnieuw een bewijs dat we moeten oppassen met al die nieuwe vertalingen! Laten we bij Gods Woord in de oude Statenvertaling of de King James 1611 blijven.


Het bewijs der chronologie

Maar hoe kan het dan dat de Heere Jezus dezelfde volgorde voor de Opstanding gebruikt in Joh. 11 : 25 en 26? Eigenlijk verwijst de Heere Jezus reeds naar de Opname van de Gemeente! En dat is niet verwonderlijk! Want Lazarus zal opstaan, maar hij, maar ook Maria en Martha zullen sterven nadat de Heere Jezus gestorven, opgestaan en naar de Vader is gegaan! Dat betekent dat als zij bij die eerste gedoopte mensen in Jeruzalem hoorden (Hand. 2 : 41), dat zij reeds, weliswaar als Joden, maar dat zij reeds deel waren van de Gemeente, die ontstond vanaf het moment van het kruis! Overigens in Johannes zijn meer gedeelten te vinden die vooruit wijzen naar de Gemeente. En dat is niet verwonderlijk want het Evangelie naar de beschrijving van Johannes is tussen ca. 85 en 90 na Chr. [14] geschreven, dus ná de brieven van Paulus aan de Gemeente! Dit is heel duidelijk bewijs dat Paulus Johannes 11 : 25 en 26 niet citeerde in 1 Thessalonicensen van 54 na Chr. Hiermee valt ook het argument om de brieven per definitie “vanuit hun chronologische ontstaan te bestuderen” [15]. Weliswaar valt “Johannes” niet onder de brieven aan de Gemeente, maar het is wel veel later geschreven! En als we dan vanuit chronologisch standpunt gaan kijken, is het misschien beter om Johannes ná de brieven van Paulus te lezen! U begrijpt dat God de volgorde in onze Bijbel niet voor niets zo geleid heeft, zo als we die nu hebben. Johannes hoort bij de Evangeliën. Maar laten we oppassen om een scheidslijn aan te brengen tussen vroege en late brieven van Paulus! God laat Zelf zien dat al die brieven “aan de gemeente, de geheiligden in Christus Jezus” geschreven zijn. En daar waar het nodig is, heeft de Heere Zelf in Zijn Woord laten zien waar bijvoorbeeld tekenen en wonderen door de hand van apostelen tot de overgangsfase van Handelingen behoren en opgehouden zijn (2 Kor. 12 : 12; 1 Kor. 4 : 9). Daar hebben we geen kunstmatige scheidslijn tussen de brieven van Paulus voor nodig! Beter gezegd, die scheidslijn zorgt ervoor dat we Gods Woord niet meer op een RECHTE manier kunnen verdelen!


Gods bazuin

Volgens “Amen” is 1 Thess. 4 : 16 en 17 een bevestiging van wat de Heere Jezus in Matth. 24 : 29 – 31 zegt [16]. In dat gedeelte staat geschreven in Gods Woord: “En terstond na de verdrukking van die dagen, zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven, en de sterren zullen van de hemel vallen, en de krachten der hemelen zullen bewogen worden. En alsdan zal in de hemel verschijnen het teken van de Zoon des mensen; en dan zullen al de geslachten der aarde wenen, en zullen de Zoon des mensen zien, komende op de wolken des hemels, met grote kracht en heerlijkheid. En Hij zal Zijn engelen uitzenden met een bazuin van groot geluid, en zij zullen Zijn uitverkorenen bijeenvergaderen uit de vier winden, van het ene uiterste der hemelen tot het andere uiterste daarvan”. Over dit gedeelte schrijft “Amen” het volgende:

“Deze bazuin is de ‘bazuin van God’ in 1 Tessalonicenzen 4 : 16. En het bijeenbrengen is de verzameling van hen ‘die levend overblijven zullen’ (vs. 15). Dit werk van bijeenbrengen wordt uitgevoerd door engelen; de opstanding van hen die ontslapen waren, gebeurt echter op Gods eigen bevel, door Jezus” [17].

En dan zien we hoe men letterlijk met kunst en vliegwerk twee Bijbelgedeelten bij elkaar brengt die totaal verschillend zijn. Men citeert opnieuw de HSV, en daar staat in Matth. 24 : 31 het volgende:

“En Hij zal Zijn engelen uitzenden onder luid bazuingeschal,…” [18].

Dit kan inderdaad de suggestie wekken dat God bazuint, en dat de engelen uitgezonden worden. Echter in de Statenvertaling staat hier: “Hij zal Zijn engelen uitzenden met een bazuin van groot geluid”. Dit sluit aan bij wat Openbaring 8 – 11 laat zien, dat er een serie van zeven engelen met zeven bazuinen komt, die Gods toorn over de aarde laten gaan. Bij de zevende bazuin breekt het Koninkrijk aan (Openb. 11 : 15). Maar dit zijn engelen die bazuinen! En uit 1 Thess. 4 : 16 wordt duidelijk dat “de laatste bazuin” van 1 Kor. 15 : 52 “de bazuin Gods” is. En dat betekent dat het geen engel is die bazuint, maar God Zelf zal bazuinen! De Heere zal ons Zelf thuisroepen. Net zoals Hij Johannes in de hemel riep in Openb. 4 : 1: “Na dezen zag ik, en ziet, een deur was geopend in de hemel; en de eerste stem, die ik gehoord had, als van een bazuin, met mij sprekende, zeide: Kom hier op, en Ik zal u tonen, hetgeen na dezen geschieden moet”.


Overeenkomsten met kerkelijke theologie

Zo zijn er meer verschillen tussen datgene wat Paulus aan de Gemeente openbaart en dat wat in Matthéüs 24 geschreven staat: In Matthéüs 24 komt de Heere terug na de Grote Verdrukking. We weten uit Openbaring 19 en 20 en uit de profeten (Zach. 14 : 4 bijv.) dat de Heere Jezus dan letterlijk op de aarde komt. Zijn voeten zullen op de Olijfberg staan! In 1 Thess. 4 : 16 – 17 gaan de gelovigen de Heere tegemoet in de lucht, en zullen altijd met Hem zijn. Vervolgens laat 1 Kor. 15 : 52 zien dat Paulus schrijft dat alles “in een punt des tijds, in een ogenblik” plaatsvindt, terwijl Matthéüs spreekt over “en dan zullen al de geslachten der aarde wenen, en zullen de Zoon des mensen zien, komende op de wolken des hemels, met grote kracht en heerlijkheid” (Matth. 24 : 30). Ja, bij Zijn Tweede Komst zal iedereen Hem zien en rouwklagen! Bij die andere komst gebeurt alles in een ogenblik! Al deze verschillen worden door “Amen” op één grote hoop gegooid. En dit lijkt vreemd genoeg vrij veel op wat er in de kerkelijke theologie gebeurd is. Ook “de kerk” kent maar één komst, met daaraan gekoppeld het Laatste Oordeel! En alle verzen worden tot één allegaartje gesmeed, ongeacht de verschillen die we in die verzen lezen. Daar waar “Amen” ageert tegen de Verbondstheologie van de kerk (dat de Gemeente Israël vervangen heeft), doet zij nu min of meer hetzelfde met de teksten over de komst van de Heere Jezus!


Paulus’ verwachting

Zo geeft “Amen” het volgende aan:

“Behoorde Paulus, toen hij zijn getuigenis vereenzelvigde met dat van degenen die de de Heere op aarde gehoord hadden, niet tot hetzelfde geslacht, waar de Heere ook van had gesproken? Had hij ook de tekenen niet gezien? Hij rekende zichzelf ook bij degenen die zouden achterblijven tot de aanwezigheid van de Heere. Hij had op dat moment dezelfde hoop als degenen tot wie hij schreef” [19].

Misschien dat Paulus valse christussen zag, of zag dat velen zich bekeerden, zoals “Amen” suggereert [20]. Alhoewel hij in Hand. 13 : 46 al doorhad dat het volk zich niet bekeerde… Maar goed, dan nog zag Paulus de tekenen, die Petrus uit Joël citeerde, niet! Niet, omdat hij het niet wilde zien. Het was simpelweg onmogelijk, omdat de tekenen er niet waren. De zon werd niet veranderd in duisternis, de maan werd geen bloed, er was geen bloed en vuur en rookdamp (Hand. 2 : 19, 20)! Met andere woorden: Ja, Paulus verwachtte de Heere! Maar nee, hij wist dat de Dag des Heeren nog niet direct zou aanbreken. Het is dezelfde Paulus die in 2 Thess. 2 : 3 waarschuwde dat de Dag van Christus niet kwam “tenzij dat eerst de afval gekomen zij, en dat geopenbaard zij de mens der zonde, de zoon des verderfs”. Paulus wist dus dat er tekenen der tijden waren die eerst nog vervuld moesten worden. Paulus verwachtte de Heere, maar Hij verwachtte Hem niet (meer) in Zijn Koninkrijk. Hij verwachtte, zelfs reeds in 1 Thessalonicensen, om de Heere tegemoet te gaan in de lucht! En dat is wat anders dan

“achterblijven tot de aanwezigheid van de Heere” [21].

Daarom is 1 Thess. 1 : 10 in verwachting van de Zoon, Die uit de hemelen komt, ook niet anders dan de verwachting zoals deze door Paulus opgeschreven werd in Filip. 3 : 20 en 21, een zogenaamde "late brief". Daar staat namelijk geschreven: “Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook de Zaligmaker verwachten (vgl. 1 Thess. 4 : 16), namelijk de Heere Jezus Christus; Die ons vernederd lichaam veranderen zal (vgl. 1 Kor. 15 : 51), opdat het gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam (vgl. 1 Kor. 15 : 49), naar de werking, waardoor Hij ook alle dingen Zichzelf kan onderwerpen”. Paulus verwachtte de Heere om hem thuis te halen!

En die verwachting is zo belangrijk dat daar in de eeuwigheid één van onze beloningen van afhangt. In 2 Tim. 4 : 8 staat geschreven: “Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in die dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen, die Zijn verschijning liefgehad hebben”. Bij het woord “verschijning” zou men eventueel aan de Tweede Komst kunnen denken! Echter het betreft de brieven van Paulus aan de Gemeente, en dus moet dit de verschijning in de lucht zijn, wanneer de Gemeente Hem tegemoet gaat! En dit levert zelfs voor de ultradispensationalisten dan een probleem op. Want de Opname bestaat volgens hen niet, en de Tweede Komst-verwachting is iets van de vroege brieven van Paulus! En 2 Timótheüs is nu juist een late brief van Paulus (66 na Chr. [22])! Ook daar zal men wel weer een verklaring (verdraaiing) voor hebben, maar Schrift met Schrift vergelijken levert bovenstaande conclusie.


Verlossing van de toekomende toorn

Overigens 1 Thess. 1 : 10 heeft in “Amen” natuurlijk ook een eigen interpretatie. In deze tekst staat geschreven: “En Zijn Zoon uit de hemelen te verwachten, Die Hij uit de doden opgewekt heeft, namelijk Jezus, Die ons verlost van de toekomende toorn”. En dan gaat het nu met name om het laatste stukje van de tekst. Aangezien 1 Thessalonicensen volgens hen gericht is aan Israël, vergelijkt men deze tekst met Joël 2 : 32, waar geschreven staat: “En het zal geschieden, al wie de Naam des Heeren zal aanroepen, zal behouden worden; want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de Heere gezegd heeft; en dat, bij de overgeblevenen, die de Heere zal roepen”. Het gaat dus om de overgeblevenen van de Grote Verdrukking…

“Amen” schrijft:

“Petrus verbond in zijn toespraak op de pinksterdag de gebeurtenissen van die dag met die van de dag des Heeren. Joël had het over wat er op de pinksterdag gebeurde; ‘…want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming (dit is de verlossing waar het in 1 Tess. 1 : 10 en 5 : 8 – 10 over gaat)’ zijn, zoals de Heere gezegd heeft, en dat, bij de overgeblevenen, die de Heere zal roepen (Joël 2 : 32)” [23].

Maar daar gaat het dus om de overgeblevenen! En de Grote Verdrukking heet niet voor niets “een tijd van benauwdheid voor Jakob” (Jer. 30 : 7). Israël zal door de Grote Verdrukking gaan, en van de overgeblevenen staat geschreven wat er geschreven staat. De Grote Verdrukking wordt nergens “een tijd van de benauwdheid voor de Gemeente” genoemd! Volgens “Amen” zal de Gemeente door de Grote Verdrukking gaan, want er is geen Opname volgens “Amen”. Ook hier klopt dus iets niet.

Laten we kijken naar de context van 1 Thess. 5 : 9. Inderdaad spreekt Paulus over de “dag des Heeren” in 1 Thess. 5 : 2. In vers 3 is er sprake van “een haastig verderf”, zoals ook in de profeten over de dag des Heeren te lezen is, voor ons bekend als de Grote Verdrukking. Maar dan zegt Paulus in vers 4: “Maar gij, broeders, gij zijt niet in duisternis, dat u die dag als een dief zou overvallen”. Wie zijn die broeders? Zijn dat de Joden? Is dat Israël? Deze brief was geschreven aan “de gemeente der Thessalonicensen, welke is in God de Vader, en de Heere Jezus Christus” (1 Thess. 1 : 1), zoals we al eerder zagen. Met andere woorden: Paulus spreekt hier tegen medegelovigen in Christus Jezus! En tegen hen zegt Paulus in 1 Thess. 5 : 5: “Gij zijt allen kinderen van het licht, en kinderen van de dag; wij zijn niet van de nacht; noch van de duisternis”. Niet het nog onbekeerde Israël, dat volgens Joël 2 in de Grote Verdrukking tot bekering komt, zijn kinderen van de dag. Nee, want zij geloven op dat moment nog niet. Nee, het zijn Paulus’ bekeerlingen die kinderen van de dag zijn! En tegen die kinderen van de dag, zij die in Jezus Christus geloven, zegt hij: “Maar wij (inclusief Paulus), die van de dag zijn, laat ons nuchter zijn, aangedaan hebbende het borstwapen des geloofs en der liefde, en tot een helm, de hoop der zaligheid. Want God heeft ons niet gesteld tot toorn, maar tot verkrijging der zaligheid, door onze Heere Jezus Christus”. Met andere woorden: het gaat hier niet om de overgeblevenen van Israël, die aan het eind van de Grote Verdrukking ontkomen. Hier staat dat de gelovigen in Christus Jezus niet gesteld zijn tot toorn, of, zoals 1 Thess. 1 : 10 het zegt, zullen worden “verlost van de toekomende toorn”. Die toorn Gods komt volgens Openbaring in de Grote Verdrukking over de aarde (Openb. 6 : 16; Openb. 15 : 1, 7; 16 : 1). Blijkbaar waren de Thessalonicensen bang voor Gods toorn die in de Grote Verdrukking over de aarde zou gaan, en daarom spreekt Paulus over de dag des Heeren. En hij laat zien dat de gelovigen in Christus Jezus verlost zullen worden van die toekomende toorn. Hoe worden zij verlost? 1 Thess. 4 : 16, 17 laat zien dat de gelovigen zullen worden opgenomen, de Heere tegemoet in de lucht. Dat is de enige logische conclusie in de context! En dat zonder de Bijbeltekst aan te passen, en door te lezen wat er staat!

Ook in dit citaat valt het weer op dat men 1 Thessalonicensen blijft koppelen aan de toespraak van Petrus op de Pinksterdag! En dat terwijl 1 Thessalonicensen minimaal 20 jaar later, richting het einde van Handelingen, geschreven is, zoals we reeds eerder zagen!


Over de “aanwezigheid” des Heeren

De hyper-dispensationalisten hechten veel waarde aan de zogenaamde woordstudies uit de “grondtekst”, waarvan wij in andere studies gezien hebben dat dit levensgevaarlijk is, omdat men dan een eigen betekenis in de verzen gaat leggen. Zo wordt ook in de discussie over de Opname de grondtekst breeduit geciteerd. Men stelt dat de verschijning van de Heere Jezus in Matthéüs met macht en majesteit (Matth. 24 : 30, 37), wat met het Griekse woord “parousia” wordt weergegeven, dezelfde is, als waar Paulus over spreekt. Het woord “parousia” komt dan ook in de brieven van Paulus voor, bijvoorbeeld in het gedeelte over de Opname (1 Thess. 4 : 15), waar dan vaak over de “toekomst des Heeren” wordt gesproken. Volgens de hyper-dispensationalisten moeten we hier echter “aanwezigheid” lezen, want, zegt men dan: het woord “parousia” komt alleen maar in de vroege brieven van Paulus voor. In zijn latere gevangenisbrieven zou Paulus niet meer spreken over “parousia” [24]. En juist daarom zou Paulus geen Opname leren, maar het hebben over de Tweede Komst waar de engelen de uitverkorenen verzamelen! Even los van het feit dat we gezien hebben dat Paulus reeds in zijn vroege brieven over de verborgenheid sprak betreffende de Opname, wat moeten we nu met dat woord “parousia”?

Veelal loopt men in deze kringen warm voor het zogenaamde concordante vertalen. Het concordante vertalen houdt eigenlijk in dat er voor één woord in de grondtaal, maar één woord in de doeltaal is. Maar dan wordt er over het hoofd gezien dat een woord bijvoorbeeld synoniemen kent of homoniem kan zijn, dat één woord soms meerdere betekenissen kan hebben. En ook hier zien we dat gebeuren. In één van de late brieven van Paulus, Titus (65 na Chr. [25]), staat geschreven: “Verwachtende de zalige hoop en verschijning der heerlijkheid van de grote God en onze Zaligmaker Jezus Christus;” (Titus 2 : 13). Het Griekse woord voor verschijning is niet “parousia”, maar “epiphaneia”, waarvan men zelf zegt dat het

“heeft betrekking op al de zichtbare en tastbare gebeurtenissen die we in het boek der Openbaring vinden…” [26].

Dit woord komt ook in 2 Timótheüs voor. En daarmee geeft men aan dat ook de verzen in de late brieven van Paulus woorden gebruiken die wijzen naar de Grote Verdrukking en de Tweede Komst. Als we dezelfde gedachtengang volgen als men doet voor “parousia”, dan zouden dus ook de late brieven van Paulus gericht zijn aan Israël, en niet aan de Gemeente! U voelt aan dat dit natuurlijk onzin is. Zoals we reeds zagen bij de verzen van 1 Kor. 15 : 51 en 52 openbaarde Paulus een verborgenheid van de Heere Jezus aan de Gemeente! En het ging daar om de Opstanding voor de Gemeente, waarvan we een gelijkluidende passage vinden in 1 Thess. 4 : 16, 17. De opstanding en de Tweede Komst waren geen geheimenis, zij werden in de profeten van het Oude Testament reeds aangekondigd! Het feit dat de gestorven gelovigen eerst opstaan en dan tesamen met de levende en veranderde gelovigen de Heere tegemoet gaan in de lucht, is dus weldegelijk een geheimenis die door Paulus geopenbaard is. En dan laten diezelfde brieven zien dat dat is omdat de Heere ons verlost van de toekomende toorn (1 Thess. 1 : 10). Wat men vergeet, is dat de Tweede Komst in twee stadia gezien kan worden, met als eerste deel de Opname van de Gemeente, en het tweede deel de letterlijke terugkomst van de Heere Jezus op aarde. Ook de Eerste Komst op aarde gebeurde in twee delen volgens de Oudtestamentische profeten. Het eerste deel is Zijn geboorte (Micha 5 : 2 bijv.); en wat daar min of meer direct aan gekoppeld is, is Zijn lijden/sterven (Psalm 22). En dat laatste is dan het tweede deel, want het is er wel 33 jaar van verwijderd. Beide delen samen worden de Eerste Komst genoemd. Waarom zou het dan vreemd zijn dat de Tweede Komst uit twee delen bestaat die op z’n minst 7 jaar van elkaar gescheiden zijn [27]? Overigens de Eerste Opstanding bestaat uit drie delen: de Eerstelingen (zij die met de Heere Jezus opstonden, Matth. 27 : 52), de Oogst (de Opname, het 1ste deel van de Tweede Komst) en de Naoogst (het 2de deel van de Tweede Komst, de gelovigen uit de Grote Verdrukking).

 

 

Dit sluit daar dus perfect bij aan. Wanneer Paulus dus spreekt over de “toekomst des Heeren” of over de “komst des Heeren”, kan het woord "parousia" misschien zowel verwijzen naar de Opname als de Tweede Komst, echter met betrekking tot de Gemeente is er de hoop, omdat Hij ons redt van de toekomende toorn. En daarom heeft het in de brieven voor de Gemeente met name betrekking op de Opname van de Gemeente!


Onze plaats?

Zo wordt er in “Amen” ook ingegaan op “Onze plaats in dit alles”:

“Ook wij verwachten de Heere. Maar op welke basis? (…) Wanneer verschijnen wij, zondaren uit de heidenen, ten tonele? Op welke grond kunnen wij deze belofte claimen? Hebben wij ook zicht op een erfdeel? (…) (Ef. 2 : 11 en 12). (…) Hier komen wij en onze lezers dus in beeld. Hier zien we ons ‘recht’. We hebben alles – en meer – ontvangen! Niet omdat we in Abraham zijn, maar omdat we “in Christus” zijn; niet omdat we deel hebben aan het verbond der belofte, dat met Abraham en zijn zaad werd gesloten, maar omdat we voorbestemd waren in de eeuwigheid, uitverkoren “in Hem, voor de grondlegging (letterlijk: nederwerping) der wereld” (vs. 4)” [28].

Inderdaad hebben wij ons erfdeel in Christus! Inderdaad zijn wij niet Abrahams zaad en hebben wij in die zin geen deel aan het verbond der belofte. Inderdaad is de gelovige IN CHRISTUS voorbestemd om Hem gelijkvormig te worden, en mogen wij Hem verwachten! Maar waarom dit betoog? Volgen wij, omdat wij in de Opname geloven, verzen met Joodse leer, en dus het verbond der belofte dat met de vaderen van Israël gesloten is? Absoluut niet! Paulus schrijft in 1 Thessalonicensen nergens over het verbond der belofte! Zoals wij zagen schrijft Paulus aan gelovigen in Christus Jezus! Dat 1 Thess. 4 Joods van karakter is, wordt Paulus in de schoenen geschoven door “Amen” en de hyper-dispensationalisten! Alle verzen zijn uit hun verband gehaald om dat te bewijzen.


Eigen regels boven Gods Woord

Maar wat is de reden dat men hier zo strak aan vast houdt, als alle Schriftbewijs het tegenspreek? In het artikel van “Amen” vinden we daar niets over. Maar Denijs van Zuijlekom, ook een hyper-dispensationalist, heeft op zijn site hier iets over:

“Juist zoals de gelovigen, die op aarde zijn na de Gemeente (zie b.v. Op. 7:14) tot deze niet behoren, kunnen de gelovigen op aarde vóór de Gemeente er niet toe behoren. Het spreekt vanzelf, dat sommige pinkstergelovigen die nog leefden toen Paulus de grote verborgenheid openbaarde, en deze boodschap geloofden, vanaf dit ogenblik ook lid werden van de Gemeente, doch daarom begint deze niet vóór ze geopenbaard is. Een bedeling kan niet beginnen vóór de mensen weten in welke positie zij geplaatst zijn” [29].

En hier zien we dus hoe de hyper-dispensationalisten hun eigen regeltjes ontwikkeld hebben. Men zegt namelijk dat een bedeling niet kan beginnen vóór mensen weten in welke positie zij geplaatst zijn! Maar deze regel staat nergens in Gods Woord! God heeft inderdaad via Paulus de verborgenheid van de Gemeente geopenbaard. En nu beweert men dat dat pas in de late brieven van Paulus gebeurd is. En omdat bij die openbaring de Gemeente pas ontstaan kan zijn, zegt men, zouden mensen van voor Hand. 28 geen deel van de Gemeete zijn! Die regel is zo heilig dat alle Schriftverwijzingen moeten wijken:

  • 1 Thessalonicensen en de boodschap van Petrus worden min of meer met elkaar verbonden, terwijl de eerste brief aan de Thessalonicensen bijna aan het eind van de Handelingen-periode geschreven is;
  • 1 Thessalonicensen heeft een boodschap voor de Joden zegt men, terwijl God via Paulus zegt dat de brief geschreven is aan de gemeente, die in God de Vader en de Heere Jezus Christus is;
  • de verborgenheid van de Gemeente is pas na Handelingen in de late brieven van Paulus geopenbaard zegt men, terwijl Gods Woord laat zien dat de Heere door Paulus reeds in de vroege brieven verborgenheden aangaande de Gemeente openbaarde;
  • de verlossing van de toorn Gods is de ontkoming van de overgeblevenen van Israël zegt men, terwijl Gods Woord zegt dat dit de verlossing van de kinderen van het licht, de bekeerlingen van Paulus, is;
  • Voor de late brieven van Paulus is er geen Gemeente zegt men, terwijl God door Paulus zegt dat er gelovigen voor hem IN CHRISTUS waren (voor Hand. 9).
  • Voor de late brieven van Paulus is er geen Gemeente zegt men, terwijl Gods Woord door de late brieven van Paulus laat zien dat wederom geboren Jood en wederom geboren heiden bij het kruis van Christus in één Lichaam, het Lichaam van Jezus Christus, verenigd zijn!


Kortom: door die eigen verzonnen norm – dat een bedeling niet kan beginnen vóór mensen weten in welke positie zij geplaatst zijn – verlaat men de tekst van Gods Woord en heeft men een eigen evangelie ontwikkeld, dat Gods Woord op vele punten tegenspreekt. Men is wel bezig met het verdelen van Gods Woord, maar het heeft niets meer te maken met het RECHT verdelen van Gods Woord (2 Tim. 2 : 15). Eigenlijk doet men hetzelfde wat de meeste kerken doen, alleen dan andersom. De meeste kerken betrekken beloften van Israël op de Gemeente, en zullen beschaamd uitkomen! Echter de hyper-dispensationalisten betrekken beloften voor de Gemeente op Israël, en zullen daardoor beschaamd uitkomen. Alleen door Gods Woord RECHT te verdelen zullen wij niet beschaamd worden.


In de dood is niets meer…

Dat men een eigen evangelie ontwikkelt, dat Gods Woord tegenspreekt blijkt ook uit het volgende. “Amen” schrijft:

“In plaats van een ‘opstanding van de doden in Christus’ (1 Tess. 4 : 16), hebben we de belofte van de uitopstanding uit de doden (letterlijk vertaling van Fil. 3 : 11)” [30].

Wat verstaat men daaronder? Het artikel dat wij onder de loep hebben, zegt daar verder niets over. Maar in een ander nummer van “Amen” lezen we:

“In de dood is niets meer, zelfs geen besef van God, zoals ook Psalm 6:5 laat zien: "Want in de dood is er geen gedachtenis aan U, wie zal U loven in het graf?" Wie gestorven is, heeft geen deel aan wat voor levensvorm dan ook, totdat deze huidige eeuw (Hebr. ´olam´) voleindigd is en bij Christus' komst de opstanding volgt. Er bestaat geen schimmenrijk, dodenrijk of vagevuur waar wij in een soort geestelijke staat verder leven in afwachting van de opstanding. Dood is dood. Het enige mogelijke leven na de dood dat er voor de voleinding van deze eeuw is, betreft de uitopstanding van tussen de doden uit, waarover wij in Filippenzen kunnen lezen” [31].

In dit citaat zien we eigenlijk twee dingen. In de eerste plaats zegt men “dood is dood, in de dood is niets meer”! Hier hebben we in de studie over de Jehovah’s Getuigen ook bij stilgestaan, we zullen hier nu dan ook niet uitgebreid op ingaan. Feit is dat de Bijbel wat anders laat zien. Het is toch wel heel wreed dat mensen, die altijd alleen de late brieven van Paulus als uitgangspunt voor de Gemeente hebben, aan de hand van verzen uit de Psalmen en met name Prediker dit leren. Temeer daar er vanuit dezelfde Bijbelboeken aan te tonen is, dat deze visie niet deugt. Het is namelijk niet wat Gods Woord zegt. Weliswaar in enkele verzen, maar niet in de context van die verzen. Zie hiervoor de studie “Jehovah’s Getuigen en het leven na de dood”.

Zo zijn er hyper-dispensationalisten die schrijven dat overledenen naar het “hades” gaan! En dan te bedenken dat het Nieuwe Testament laat zien dat het “hades” de hel is (o.a. Luk. 16 : 23, 24)! Maar dan nog, al zou men “Abrahams schoot”, het voormalige Paradijs in het hart van de aarde, noemen, dan nog maakt men een fout want deze is tegenwoordig leeg! Ook hier hebben we eerder bij stilgestaan, en ook dit zullen we hier verder laten rusten (Zie de studie over “Hemel en hel”). Wel hierbij enkele teksten uit Psalm 30 om te laten zien hoe Psalm 6 : 5 vanuit de Schrift verklaard wordt: “Wat gewin is er in mijn bloed, in mijn nederdalen tot de groeve? Zal U het stof loven? Zal het Uw waarheid verkondigen? Hoor, HEERE! en wees mij genadig; HEERE! wees mij een Helper. Gij hebt mij mijn weeklacht veranderd in een rei; Gij hebt mijn zak ontbonden, en mij met blijdschap omgord; Opdat mijn eer U psalmzinge, en niet zwijge. HEERE, mijn God! in eeuwigheid zal ik U loven” (Psalm 30 : 10 – 13). Wanneer ons lichaam in het graf daalt, kan het niet meer over Gods werken vertellen om op die manier Gods waarheid te verkondigen. Zo mogen wij Psalm 6 : 5 verklaren door de Schrift, zonder al die andere teksten tegen te spreken die weldegelijk laten zien dat onze ziel eeuwig, altijd, bestaat! Hier hebben we al één on-Bijbelse “eigen leer” te pakken.


De “uitopstanding”

Waar we nu wel verder op in zullen gaan, is de “uitopstanding” waar ook het bewuste artikel in “Amen” het over heeft:

“Het enige mogelijke leven na de dood dat er voor de voleinding van deze eeuw is, betreft de uitopstanding van tussen de doden uit, waarover wij in Filippenzen kunnen lezen” [32].

Er is geen Opname zegt men, maar men gelooft dus dat de Heere de uitopstanding geeft. Dit is gebaseerd op Fil. 3 : 11, waar geschreven staat: “Of ik enigszins moge komen tot de wederopstanding der doden”. Om te kunnen lezen wat men ervan maakt, moet men dus de Bijbeltekst aanpassen. En daarom heeft “Amen” er dan ook bijgezet:

“letterlijke vertaling van Fil. 3 : 11” [33].

Want zo staat het niet in onze Statenvertaling of de King James 1611. Maar wat bedoelt men nu precies met een uitopstanding? Wees eerlijk: de Opname van de Gemeente is, als men dat zo wil lezen, ook een uitopstanding: de ontslapenen die IN CHRISTUS gestorven zijn, die zullen opstaan. De overigen blijven in het graf tot aan de “tweede Opstanding” tot het laatste Oordeel (Openb. 20 : 12). Dit is hetzelfde wat gebeurt aan het eind van de Grote Verdrukking voor Israël (Matth. 24 : 31; Openb. 20 : 4, 5). Ook dan staan de heiligen van de Grote Verdrukking op, en zullen de overige doden niet levend worden tot na het Duizendjarig Vrederijk (Openb. 20 : 5)! Dan is de Eerste Opstanding compleet! Ondanks dat “uitopstanding” geen Bijbels woord is, kan het in principe dus wel een Bijbels begrip zijn! Alleen, hoe leggen we het uit? Wat bedoelt “Amen” met “uitopstanding”? In het artikel dat wij nu bespreken wordt dat niet besproken. Maar in een uitgave van een andere hyper-dispensationalist komen we het volgende tegen:

“Doch zij die zich laten verlichten betreffende de bedeling der verborgenheid, kunnen deel hebben aan de uitopstanding en reeds spoedig met Christus zijn, wat verre weg het beste is (Filippenzen 1:23). Men wordt dan na korte tijd ontbonden uit de Hades, want men is Zijn dood (niet Zijn sterven) gelijkvormig (Filippenzen 3:10). Bij het sterven is men nog niet met de Heere” [34].

Men gelooft dus dat mensen die sterven naar het dodenrijk gaan (zoals we al eerder zagen is de “hades” hetzelfde als de hel, maar dat nemen we even voor lief!). Ook de gelovigen gaan volgens zeggen naar het dodenrijk, waar ze vooral dood zijn, zoals men aangeeft! En dan schrijft men dat de gelovigen “kunnen deel hebben aan de uitopstanding en reeds spoedig met Christus zijn”! En vervolgens: “Men wordt dan na korte tijd ontbonden uit de Hades, (…)Bij het sterven is men nog niet met de Heere”. Aangezien het gedeelte Filip. 3 : 11 geschreven is in de context van het jagen “naar het doelwit, tot prijs der roeping Gods” (Filip. 3 : 14), stellen een aantal hyper-dispensationalisten dat deze uitopstanding tot de prijs hoort die wij kunnen behalen! Met andere woorden: de gelovige die goed geleefd heeft, wordt opgewekt uit de dood, krijgt zijn opstandingslichaam om met Christus in de hemel te zijn! De anderen wachten de verschijning van de Tweede Komst van de Heere Jezus af om dan op te staan!

Het is leuk om te vermelden dat het Griekse woordje, dat men met “uitopstanding” vertaalt, slechts één keer in de Bijbel voorkomt, hier in Filip. 3 : 11! En daar maakt men dan een leer op, die verder nergens in de Schrift terug te vinden is! En door deze leer is men al die andere Schriftplaatsen, zoals we gezien hebben, gaan tegenspreken! “Abrahams schoot” is leeg. De gelovige die sterft gaat naar de Heere in de hemel. Dit getuigt ook Filip. 1 : 23. Men haalt het als bewijs aan voor de zogenaamde “uitopstanding”, maar er staat, door gewoon te lezen, dat de gelovige die sterft, naar de Heere Jezus toegaat! In Filip. 1 : 21 – 23 staat geschreven: “Want het leven is mij Christus, en het sterven is mij gewin. Maar te leven in het vlees, of dat mij vruchtbaar zij, en wat ik verkiezen zal, weet ik niet. Want ik word van deze twee gedrongen, hebbende begeerte, om ontbonden te worden en met Christus te zijn; want dat is zeer verre het beste”. Wanneer de “uitopstanding” het geheim was om met Christus te zijn, dan had dat hier ook moeten staan, maar in deze verzen gaat het om het “in het vlees te blijven” en om het “ontbonden worden” en “sterven”. Het ontbonden worden van het lichaam (= sterven) wordt zelfs direct in verbinding gebracht met “en met Christus te zijn”. De wederom geboren gelovige die sterft, gaat naar de Heere Jezus in de hemel (zie ook 2 Kor. 5 : 8)!


Staat op uit de doden… hier en nu!

Maar wat staat er dan in Filip. 3 : 11? Dit vers heeft niets met de Opstanding tot het Laatste Oordeel te maken, en zelfs niet met de Opname van de Gemeente! De Opstanding is voor zowel gelovigen als ongelovigen geen prijs die men verdient, maar een feit! De context is, zoals eerder gezegd, het leven met de Heere. In Filip. 3 : 10 – 12 staat geschreven: “Opdat ik Hem kenne, en de kracht van Zijn opstanding, en de gemeenschap van Zijn lijden, Zijn dood gelijkvormig wordende; Of ik enigszins moge komen tot de wederopstanding der doden. Niet dat ik het reeds gekregen heb, of reeds volmaakt ben; maar ik jaag er naar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik door Christus Jezus ook gegrepen ben”. Filip. 3 : 11 op zichzelf zou over de toekomst kunnen gaan, echter vers 12, “niet dat ik het reeds gekregen heb”, maakt duidelijk dat het om iets gaat wat Paulus tijdens zijn leven hoopt te bereiken. En dan is het onzinnig om te zeggen: “ik denk niet dat ik reeds ben opgestaan uit het graf”, hij was immers niet gestorven; of: “Ik denk niet dat ik reeds weggerukt ben met de Opname”. Of men nu gejaagd heeft naar het doelwit of niet, men zal opstaan; of, indien men op dat moment nog leeft, men zal veranderen en verschijnen voor de Rechterstoel van Christus. Daar zal men vervolgens loon en kroon ontvangen of schade lijden (1 Kor. 3 : 14, 15). Het gaat erom dat Paulus zijn eigen ik wil doden, en dat de Heere Jezus in hem leeft (Gal. 2 : 20; Rom. 6 : 6). Door zo zichzelf “uit te schakelen”, en te lijden voor Jezus Christus, hoopt ook Paulus de “prijs der roeping Gods” te behalen. De “wederopstanding der doden” betekent hier: wandelen naar de Geest, in plaats van naar het vlees! Fil. 3 : 11 is heel mooi te vergelijken met Ef. 5 : 14, waar ook de context over de wandel van de gelovige gaat. Daarom in de context, Ef. 5 : 11 – 16: “En hebt geen gemeenschap met de onvruchtbare werken der duisternis, maar bestraft ze ook veeleer. Want hetgeen heimelijk door hen geschiedt, is schandelijk ook te zeggen. Maar al deze dingen, door het licht bestraft zijnde, worden openbaar; want al wat openbaar maakt, is licht. Daarom zegt Hij: Ontwaakt, gij, die slaapt, en staat op uit de doden; en Christus zal over u lichten. Ziet dan, hoe gij voorzichtig wandelt, niet als onwijzen, maar als wijzen. De tijd uitkopende, daar de dagen boos zijn”. “Of ik enigszins moge komen tot de wederopstanding der doden”. “Staat op uit de doden…”. Meer toelichting is hier overbodig. Gods Woord bewijst Zichzelf! Opnieuw blijkt, dat wanneer u de uitleg en woordstudies in de zogenaamde Griekse grondtekst van “Amen” en de hyper-dispensationalisten volgt, welke studies overigens zeer indrukwekkend lijken, u op een duidelijk verkeerd spoor wordt gezet.


Men werkt aan een eigen vertaling!Advertentie van de site Amen. Bron: www.amen.nl.

En dan blijkt ook dat men geen genoegen neemt met het door de Heere overgeleverde en bewaarde Woord van God in de Statenvertaling en de King James 1611. Nee, men maakt een eigen vertaling (van de late brieven van Paulus), zodat men de eigen leer er in kan verwerken [35]! U bent gewaarschuwd!


Pas op voor een ander evangelie!

En hiermee komen we dan bij het eind van onze bespreking van het artikel uit “Amen”. Wees gewaarschuwd! Laat u niet verleiden door zogenaamd indrukwekkende studies uit de grondtaal, wat leidt tot een ander evangelie met on-Bijbelse woorden als “samen-lichaam” en “overhemelse”[36] of “opperhemelse”, “opperhemelse koninkrijk”, “koninkrijks gemeente”, “gemeente der verborgenheid”[37] en natuurlijk de “uitopstanding”. Men is zo met de grondtaal bezig, dat men de totale Bijbelse context uit het oog verliest, en op on-Bijbelse leer uitkomt. Nogmaals, wanneer wij Gods Woord niet RECHT verdelen, zullen we beschaamd uitkomen. Dit is iets wat men binnen de hyper-dispensationalistische kringen ook over ons verkondigt, echter Schrift met Schrift vergelijkend mag u uw eigen conclusie trekken.


De Gemeente heeft een belofte van de Heere Jezus!

Wat zullen we zeggen? Laat u de zekerheid in het geloof niet afpakken. Laat u de vertroosting van de boodschap aan de Gemeente (1 Thess. 4 : 18), waarvan de Opname een deel is, niet afpakken. Uiteindelijk zegt Gods Woord dat de “parousia”, de periode van de verschijning en aanwezigheid van de Heere Jezus, zal zijn als de dagen van Noach (Matth. 24 : 37) en Lot (Luk. 17 : 28 – 30). Nu gaan deze verzen in de context over de Tweede Komst, echter wij allen weten wat er met Noach en Lot en de hunnen gebeurde.  Vóór de toorn van God over respectievelijk de aarde en Sodom en Gomorra ging, werden de Zijnen “weggerukt”! En zo heeft de Gemeente de belofte: “En Zijn Zoon uit de hemelen te verwachten, Die Hij uit de doden opgewekt heeft, namelijk Jezus, Die ons verlost van de toekomende toorn” (1 Thess. 1 : 10). En laat u niet wijsmaken dat dit aan Israël geschreven is, want dan moet men Gods Woord herschrijven!

 

Zie ook de studie: "De Opname: een mythe?".




[1]  ‘Schematische Bijbelcursus, vrije bewerking van de Scofield Bible Course’, Jb Klein Haneveld (1918-1988), Het Morgenrood, B-I-18.
[2]  Idem.
[3]  ‘De komst van de Heere in de Tessalonicenzen-brieven’, deel 1, E.W. Bullinger, uit ‘Amen’, nr. 104, september/oktober 2012, Everread Uitgevers i.s.m. St. Amen 2000, Wijk bij Duurstede, blz. 12.
[4]  Idem, blz. 15.
[5]  Idem, blz. 12.
[6]  ‘The Scofield Study Bible’, Rev. C.I. Scofield, Oxford University Press, New York, 1917, 1945, blz. 1152.
[7]  Idem, blz. 1161.
[8]  Idem, blz. 1173.
[9]  Idem, blz. 1267.
[10] Idem, blz. 1167.
[11] Idem, blz. 1170.
[12] ‘Herziene Statenvertaling’, Stichting HSV, Uitgeverij Jongbloed, Heerenveen, blz. 1843.
[13] ‘The Scofield Study Bible’, Rev. C.I. Scofield, Oxford University Press, New York, 1917, 1945, blz. 1211.
[14] Idem, blz. 1114.
[15] ‘De komst van de Heere in de Tessalonicenzen-brieven’, deel 1, E.W. Bullinger, uit ‘Amen’, nr. 104, september/oktober 2012, Everread Uitgevers i.s.m. St. Amen 2000, Wijk bij Duurstede, blz. 12.
[16] Idem, blz. 13.
[17] Idem.
[18] ‘Herziene Statenvertaling’, Stichting HSV, Uitgeverij Jongbloed, Heerenveen, blz. 1569.
[19] ‘De komst van de Heere in de Tessalonicenzen-brieven’, deel 1, E.W. Bullinger, uit ‘Amen’, nr. 104, september/oktober 2012, Everread Uitgevers i.s.m. St. Amen 2000, Wijk bij Duurstede, blz. 14.
[20] Idem, blz. 13, 14.
[21] Idem, blz. 14.
[22] ‘The Scofield Study Bible’, Rev. C.I. Scofield, Oxford University Press, New York, 1917, 1945, blz. 1279.
[23] ‘De komst van de Heere in de Tessalonicenzen-brieven’, deel 1, E.W. Bullinger, uit ‘Amen’, nr. 104, september/oktober 2012, Everread Uitgevers i.s.m. St. Amen 2000, Wijk bij Duurstede, blz. 13.
[24] ‘Openbaring - verschijning - tegenwoordigheid’, S. van Mierlo, uit: ‘Wat de konkordantie leert’, bron: http://www.kaleo.nl/bijbelse-woorden-uit-wat-de-konkordantie-leert/openbaring-verschijning-tegenwoordigheidwoordigheid.
[25] ‘The Scofield Study Bible’, Rev. C.I. Scofield, Oxford University Press, New York, 1917, 1945, blz. 1283.
[26] ‘Openbaring - verschijning - tegenwoordigheid’, S. van Mierlo, uit: ‘Wat de konkordantie leert’, bron: http://www.kaleo.nl/bijbelse-woorden-uit-wat-de-konkordantie-leert/openbaring-verschijning-tegenwoordigheidwoordigheid.
[27] ‘The Bible Believer’s Guide To Dispensationalism’, David E. Walker, DayStarPublishing, Miamitown, Ohio, USA, 2005, blz. 109, 110.
[28] ‘De komst van de Heere in de Tessalonicenzen-brieven’, deel 1, E.W. Bullinger, uit ‘Amen’, nr. 104, september/oktober 2012, Everread Uitgevers i.s.m. St. Amen 2000, Wijk bij Duurstede, blz. 14, 15.
[29] ‘Het Voornemen der Eeuwen en de Gemeente der Verborgenheid’, Aristarkos, Levend Water, bron: http://www.levendwater.org/boeken/aristarkos/aristarkos_2k_18_samenvatting_verborgenheid.htm.
[30] ‘De komst van de Heere in de Tessalonicenzen-brieven’, deel 1, E.W. Bullinger, uit ‘Amen’, nr. 104, september/oktober 2012, Everread Uitgevers i.s.m. St. Amen 2000, Wijk bij Duurstede, blz. 15.
[31] “Alles is ijdelheid! – Deel 13 – Neem het leven zoals het is (Pred. 9:1-12)”, Sebastiaan de Graaf, uit ‘Amen’, nr. 100, Everread Uitgevers i.s.m. St. Amen 2000, Wijk bij Duurstede. Bron: http://www.kaleo.nl/inleiding-boeken-oude-testament/studies-uit-prediker-13.
[32] Idem.
[33] ‘De komst van de Heere in de Tessalonicenzen-brieven’, deel 1, E.W. Bullinger, uit ‘Amen’, nr. 104, september/oktober 2012, Everread Uitgevers i.s.m. St. Amen 2000, Wijk bij Duurstede, blz. 15.
[34] ‘Openbaring - verschijning - tegenwoordigheid’, S. van Mierlo, uit: ‘Wat de konkordantie leert’, bron: http://www.kaleo.nl/bijbelse-woorden-uit-wat-de-konkordantie-leert/openbaring-verschijning-tegenwoordigheidwoordigheid.
[35] Bron: http://www.amen.nl/. Site gezien op 12-01-2013.
[36] ‘Openbaring - verschijning - tegenwoordigheid’, S. van Mierlo, uit: ‘Wat de konkordantie leert’, bron: http://www.kaleo.nl/bijbelse-woorden-uit-wat-de-konkordantie-leert/openbaring-verschijning-tegenwoordigheidwoordigheid..
[37] ‘Het Voornemen der Eeuwen en de Gemeente der Verborgenheid’, Aristarkos, Levend Water, bron: http://www.levendwater.org/boeken/aristarkos/aristarkos_2k_18_samenvatting_verborgenheid.htm.