Een brief van Christus
over de letter en de Geest...



Inleiding

In Joh. 6 : 63 staat geschreven: “De Geest is het, Die levend maakt,…”. Vaak worden dit soort teksten gebruikt, wanneer de Bijbel aangehaald wordt om iets te bewijzen, maar men het er (absoluut) niet mee eens is. Dan wordt antwoord gegeven in de trand van: “De letter doodt, maar de Geest maakt levend”. En men wil dan eigenlijk zeggen dat je niet zo op de letter van Gods Woord moet letten, want de Heilige Geest maakt levend! Het Pinksterfeest zou dan eigenlijk een legitimatie zijn om het Woord van God met een korreltje zout te nemen. We dragen toch immers de Geest, en dat is toch zeker beter dan de letter!??? In de context van dit gedeelte lezen we echter dat de Heere Jezus zegt: “…De woorden, die Ik tot u spreek, zijn geest en leven” (Joh. 6 : 63). Met andere woorden: de Woorden van de Heere Jezus, de Woorden van God, zijn geest en leven! Het gaat in Gods Woord blijkbaar toch wel om de Woorden! Niet voor niets zegt de Heere Jezus in Matth. 4 : 4: “…De mens zal bij brood alleen niet leven, maar bij alle woord, dat door de mond Gods uitgaat”. En in Matth. 5 : 18 zegt de Heere Jezus: “Want voorwaar zeg Ik u: Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota noch één tittel van de wet voorbijgaan, totdat het alles zal zijn geschied”. De “yod” is één van de Hebreeuwse letters, de "tittel" verwijst naar de andere leestekens in het Hebreeuwse schrift. Niet één van die tekens zal voorbijgaan of vergaan. Alles zal vervuld worden. We doen er dus maar beter aan de woorden van de Heere serieus te nemen. En we worden niet voor niets op diverse plaatsen in Gods Woord opgeroepen om Zijn Woord te bewaren!

Zo is er nog een gedeelte in Gods Woord dat zegt dat “de letter doodt, maar de Geest maakt levend”. We vinden dat in 2 Kor. 3 : 6. In deze studie zullen we proberen dit vers in de context (2 Kor. 3 : 1 – 18) te bekijken.


Een brief van Christus

De kern van dit Schriftgedeelte komt eigenlijk tot uitdrukking in het derde vers, waar we lezen: “Daar gij openbaar zijt geworden, dat gij een brief van Christus zijt, en door onze dienst bereid, die geschreven is niet met inkt, maar door de Geest van de levende God, niet in stenen tafelen, maar in vlesen tafelen des harten”. Door de dienst van Paulus, de apostel der heidenen, en van Timótheüs, zijn de Korinthiërs een “brief van Christus”, waardoor alle mensen kunnen zien wat het effect van het Evangelie is. Oftewel: de Korinthiërs zijn getuigen van het Evangelie door de dienst van Paulus en Timótheüs, en geven daarmee weer een soort van aanbevelingsbrief af voor het apostelschap van Paulus! Zo schrijft Paulus bijvoorbeeld aan de Thessalonicensen: “Alzo dat gij voorbeelden geworden zijt voor al de gelovigen in Macedónië en Acháje. Want van u is het Woord des Heeren ruchtbaar geworden niet alleen in Macedónië en Acháje; maar ook in alle plaatsen is uw geloof, dat gij op God hebt, uitgegaan, zodat wij niet van node hebben, iets daarvan te spreken” (1 Thess. 1 : 7 – 8). En zo zijn ook de Thessalonicensen weer een “brief van Christus”! Met als gevolg dat zij de reden zijn dat Paulus bij de Rechterstoel van Christus een beloning zal ontvangen: een kroon. In 1 Thess. 2 : 19 en 20 lezen we: “Want welke is onze hoop, of blijdschap, of kroon des roems? Zijt gij die ook niet voor onze Heere Jezus Christus in Zijn toekomst? Want gij zijt onze heerlijkheid en blijdschap”.

Maar in 2 Kor. 3 : 3 wordt een tegenstelling gegeven. Van de “brief van Christus” wordt gezegd dat deze niet is geschreven met inkt, niet in stenen tafelen, maar door de Geest van de levende God in vlesen tafelen des harten. De “brief van Christus” wordt dus geplaatst tegenover de Wet van het Oude Testament.


Levend door de Heilige Geest

Allereerst wordt de “brief van Christus” dus geschreven door Gods Geest in harten van mensen. Wanneer iemand tot geloof komt, zegt Gods Woord, dan ontvangt zo iemand de Heilige Geest als bewijs van zijn/haar behoud. In Ef. 1 : 13 en 14 lezen we: “In Wie ook gij zijt, nadat gij het woord der waarheid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid gehoord hebt; in Wie gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met de Heilige Geest der belofte; Die het onderpand is van onze erfenis, tot de verkregen verlossing, tot prijs van Zijn heerlijkheid”. De mens die door het horen van het Woord tot geloof is gekomen, wordt dus verzegeld met de Heilige Geest. De verzegeling geeft aan dat het echt is, dat het blijvend is! Ef. 4 : 30 geeft aan dat het is “tot de dag der verlossing”. Dat is eigenlijk ook zo met een officiële brief: daar staat een handtekening onder! De Heilige Geest maakt de mens levend tot een wederom geboren gelovige. Wanneer wij tot geloof komen, worden wij door de Heilige Geest in het Lichaam van de Heere Jezus gedoopt (1 Kor. 12 : 13). Dat heeft niets met de waterdoop als getuigenis te maken. Nee, dat is iets wat God doet, een geestelijke doop, zoals Kol. 2 : 12 zegt: “Zijnde met Hem begraven in de doop, in welke gij ook met Hem opgewekt zijt door het geloof der werking Gods, Die Hem uit de doden heeft opgewekt”. En zo zijn wij door de wedergeboorte, door de Heilige Geest, levend geworden! Kol. 2 : 13 zegt: “En Hij heeft u, toen gij dood waart in de misdaden, en in de voorhuid uws vleses levend gemaakt met Hem, al uw misdaden u vergevende”. Gods Woord roept de gelovige dan ook op om naar de Geest te wandelen. In Gal. 5 : 25 lezen we: “Indien wij door de Geest leven, laat ons ook door de Geest wandelen”. En wanneer de gelovige dat ook daadwerkelijk probeert, dan wordt men ook daadwerkelijk een “brief van Christus” die alle mensen kunnen lezen.


De bediening des Geestes

In 2 Kor. 3 : 6 spreekt Paulus over het feit dat Paulus en Timótheüs “dienaars van het Nieuwe Testament” zijn, welke bediening in 2 Kor. 3 : 8 ook wel “de bediening des Geestes” genoemd wordt. En dan maakt de verdere context van 2 Kor. 3 duidelijk wat het effect is als men daadwerkelijk naar de Geest wandelt. 2 Kor. 4 : 1 – 2 gaat als volgt verder: “Daarom, omdat wij deze bediening hebben, naar de barmhartigheid, die ons geschied is, zo vetragen wij niet; Maar wij hebben verworpen de bedekselen der schande, niet wandelende in arglistigheid, noch het Woord Gods vervalsende, maar door openbaring der waarheid onszelf aangenaam makende bij alle gewetens der mensen, in de tegenwoordigheid Gods”. En waarom? Dat wordt duidelijk als we weer verder lezen in vers 3 en 4: “Doch indien ook ons Evangelie bedekt is, zo is het bedekt in hen, die verloren gaan; In wie de god dezer wereld de zinnen verblind heeft, namelijk der ongelovigen, opdat hen niet bestrale de verlichting van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, die het Beeld Gods is”. En gaat vers 6 verder: “Want God, Die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene, Die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis van de heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus”. Paulus en Timótheüs wandelen dus in hun roeping, naar de bediening des Geestes, en God heeft hen verlichting der kennis gegeven van de heerlijkheid Gods, zodat ongelovigen het Evangelie horen, want de vijand van God, de duivel, heeft ervoor gezorgd dat de ongelovigen verblind zijn. En daarom heeft de Heere in de harten van Paulus en Timótheüs geschenen, zodat zij hiervan kunnen uitdelen. Zij zijn voor andere mensen een “brief van Christus”! En dat werkt door, want staat er in 2 Kor. 3 : 2, dat Paulus tegen de Korinthiërs zegt: “Gij zijt onze brief, geschreven in onze harten, bekend en gelezen van alle mensen”! Als “een brief van Christus” zijn zij “openbaar” geworden (2 Kor. 3 : 3). De Korinthiërs mogen het getuigenis van Gods Woord weer doorgeven, zodat alle mensen er kennis van kunnen nemen.

Wel is het goed om hier te benadrukken dat de Heilige Geest het bewerkt dat de gelovige “een brief van Christus” is! We leven in een tijd dat mensen steeds vaker over de Heilige Geest spreken, en tot de Heilige Geest bidden, en op allerlei manieren gericht zijn op (vaak vermeende) werkingen van de Heilige Geest. Maar de Bijbel spreekt niet over “een brief van de Geest”, maar over een “brief van Christus”! De bediening des Geestes (2 Kor. 3 : 8) zorgt er dus voor dat mensen het Woord van God niet vervalsen (!) (2 Kor. 4 : 2) en door dat Woord Jezus Christus prediken, waardoor het licht in de duisternis zal schijnen!


Geschreven in stenen tafelen: de bediening des doods?

Maar deze “brief van Christus” wordt in 2 Kor. 3 : 3 dus geplaatst tegenover hetgeen geschreven is met inkt en hetgeen geschreven is in stenen tafelen. Dit verwijst dus naar het Oude Testament, en de stenen tafelen met name naar de Wet van de Tien Geboden. Maar dat geeft wel te denken, want dan staat er dus van datzelfde Oude Testament geschreven, dat daar “de bediening des doods” uit voort kwam (2 Kor. 3 : 7)!


De bediening des doods in heerlijkheid?

Ondanks dat de Wet hier “de bediening des doods” of “de bediening der verdoemenis” genoemd wordt (2 Kor. 3 : 9), was ook de Wet een zaak van Gods heerlijkheid, maar wel van een tijdelijke heerlijkheid (2 Kor. 3 : 11). En dat die bediening heerlijkheid uitstraalde, blijkt wel uit wat 2 Kor. 3 : 7 zegt: “…, alzo dat de kinderen Israëls het aangezicht van Mozes niet sterk konden aanzien, om de heerlijkheid van zijn aangezicht, die te niet gedaan zou worden”. Dit verwijst naar de geschiedenis in Ex. 34 : 29 – 35, waar geschreven staat dat “zo zagen dan de kinderen Israëls het aangezicht van Mozes, dat het vel van het aangezicht van Mozes glinsterde; derhalve deed Mozes de bedekking weer op zijn aangezicht, totdat hij inging om met Hem te spreken” (Ex. 34 : 35). De Wet was ook een bediening in heerlijkheid. Zoals het de Heere is, Die door Zijn Geest de “brief van Christus” in onze harten schrijft, zo was het de Heere Die Zelf met Zijn vinger de Tien Geboden heeft opgeschreven in de stenen tafelen. In Ex. 31 : 18 lezen we: “En Hij gaf aan Mozes, toen Hij met hem op de berg Sinaï te spreken geëindigd had, de twee tafelen der getuigenis, tafelen van steen, beschreven met de vinger Gods”. 2 Kor. 3 : 7 laat zien dat het effect van de heerlijkheid des Heeren op het aangezicht van Mozes maar van tijdelijke aard was. Mozes heeft zich dus niet altijd hoeven te bedekken. Overigens de nieuwe vertalingen, waaronder de NBV en de BGT, zeggen in Exodus 34 : 33 dat Mozes het doek pas voor zijn gezicht deed als hij klaar was met spreken met de Israëlieten. In de BGT vertelt Mozes in vers 32 de Israëlieten wat de Heere hem verteld heeft, en dan lezen we in vers 33 van de BGT: “Toen Mozes klaar was met spreken, deed hij een doek voor zijn gezicht”. Dit gaat echter volledig aan het doel van de bedekking voorbij, die er volgens 2 Kor. 3 : 7 was omdat “de kinderen Israëls het aangezicht van Mozes niet sterk konden aanzien, om de heerlijkheid van zijn aangezicht,…”. Met andere woorden: de bedekking was juist nodig wanneer Mozes met het volk sprak! En dat lezen we dan ook in de Statenvertaling. Daar staat in Ex. 34 : 33 geschreven: “Alzo eindigde Mozes met hen te spreken, en hij had een bedekking op zijn aangezicht gelegd”. Er is hier geen sprake van een “nadat”, maar tijdens het spreken had Mozes reeds die bedekking op zijn aangezicht gelegd. En dat komt precies overeen met de uitleg van Ex. 34 : 34: “Doch als Mozes voor het aangezicht des Heeren kwam, om met Hem te spreken, zo nam hij de bedekking af, totdat hij uitging; en nadat hij uitgegaan was, zo sprak hij tot de kinderen Israëls, wat hem geboden was”. Deze bedekking wordt in 2 Korinthe overigens gebruikt om te laten zien hoe de Joden een bedekking hebben bij het lezen van het Oude Testament, omdat zij de Heere Jezus niet kennen (2 Kor. 3 : 14 – 15), maar daar zullen we nu niet verder op ingaan. Alleen wanneer iemand de Heere Jezus kent, wordt die bedekking weggenomen (2 Kor. 3 : 16).


De Wet der geboden in inzettingen bestaande te niet gemaakt

Maar die heerlijkheid van de Wet was dus maar tijdelijk! De boodschap van het Nieuwe Testament aan de Gemeente is duidelijk. In Ef. 2 : 15 lezen we over de Heere Jezus het volgende: “Heeft Hij de vijandschap in Zijn vlees te niet gemaakt, namelijk de wet der geboden in inzettingen bestaande; opdat Hij die twee in Zichzelf tot een nieuwe mens zou scheppen, vrede makende”. Hier wordt dus heel duidelijk gesproken over het feit dat de Heere Jezus weliswaar niet de Wet, maar wel “de wet der geboden in inzettingen bestaande” te niet heeft gemaakt. Het is niet zo dat de hele Wet, of het hele Oude Testament, voor ons geen waarde meer heeft, absoluut niet! In Rom. 7 : 12 lezen we bijvoorbeeld nog: “Alzo is dan de wet heilig, en het gebod is heilig, en rechtvaardig, en goed”.


Het einde der Wet is Christus

Het is dan ook niet zo dat de Heere Jezus de Wet te niet heeft gemaakt, maar wel, zoals we in Ef. 2 : 15 zagen: “de wet der geboden in inzettingen bestaande”. Wij worden niet behouden door het houden van de Wet. Wij kunnen niet gerechtvaardigd worden door het houden van de Wet! Wij zijn als mensen überhaupt niet in staat om de Wet volledig te houden, want, zegt Jak. 2 : 10: “Want wie de gehele wet zal houden, en in één struikelen, die is schuldig geworden aan alle”. En de Heere laat in Zijn Woord zien dat er niet één mens is die in Zijn ogen goed kan doen (Rom. 3 : 12). Door het houden van de Wet kan niemand behouden worden. Dat is iets wat duidelijk wordt uit de geschiedenis van het volk Israël in het Oude Testament. En daarom is de Heere Jezus ook naar de aarde gekomen. Hij is voor onze zonden gestorven! Die conclusie lezen we heel mooi in Rom. 10 : 4, waar geschreven staat: “Want het einde der wet is Christus, tot rechtvaardigheid een ieder, die gelooft”. Wij kunnen door de Wet dus niet rechtvaardig worden voor God! Dat kan alleen door de Heere Jezus. Hij was zonder zonde, en heeft voor onze zonden geleden, en daardoor mogen wij Gods rechtvaardigheid dragen. Dat staat onder andere in 2 Kor. 5 : 21 geschreven: “Want Hem, Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem”! Wij dragen door de wedergeboorte dus niet onze eigen rechtvaardigheid, maar de rechtvaardigheid Gods in Hem! Dat is eigenlijk ook wat we lezen in 2 Kor. 3 : 5: “Niet dat wij van onszelf bekwaam zijn iets te denken, als uit onszelf; maar onze bekwaamheid is uit God”.


Vrijheid om te dienen

Maar die bediening van de Wet, gebracht met de heerlijkheid Gods, is toch een “bediening des doods”. Eigenlijk is dat ook de logische conclusie van wat we zojuist hebben gezien. Want er is niet één mens die goed doet, zegt Gods Woord (Rom. 3 : 12). Alle mensen zijn zondaren. En de straf op de zonde is de dood (Rom. 6 : 23). Alle mensen hebben de dood verdiend. En door kennis van de Wet van God, hebben mensen ook kennis van de zonde. Daarom zegt Gods Woord ook in Rom. 3 : 20: “…, want door de Wet is de kennis der zonde”. Of zoals Rom. 7 : 7 uitlegt: “Wat zullen wij dan zeggen? Is de wet zonde? Dat zij verre. Ja, ik kende de zonde niet dan door de wet; want ook had ik niet geweten dat de begeerlijkheid zonde is, indien de wet niet zeide: Gij zult niet begeren”. En, gaat Rom. 7 : 11 verder: “…, de zonde, oorzaak genomen hebbende door het gebod, heeft mij verleid, en erdoor gedood”. Dus kennis van de wet brengt de dood! Vandaar dat Gods Woord spreekt over de “bediening des doods” als het gaat om de Wet! Maar wanneer mensen de zonde gaan beseffen, wat overigens een taak van de Heilige Geest is (Joh. 16 : 8, 9), dan kunnen zij door het geloof in de Heere Jezus bevrijd worden van de vloek van de Wet, bevrijd worden van de zonde, en in vrijheid, zonder dat zij de “inzettingen der Wet” verplicht zijn te houden om behouden te worden, Gods Woord navolgen. Daarom lezen we in 2 Kor. 3 : 17: “De Heere nu is de Geest; en waar de Geest des Heeren is, aldaar is vrijheid”. Geen vrijheid om te doen en laten wat we zelf willen, maar vrijheid om zonder “het juk van de Wet” (Gal. 5 : 1) de Heere te dienen. We mogen met vallen en opstaan leren! Ter illustratie van het verschil tussen de bediening van de Wet en de bediening des Geestes: Toen de Wet werd gegeven, stierven 3.000 mensen (na de zonde met het gouden kalf, Ex. 32 : 28), toen de Heilige Geest werd gegeven op de Pinksterdag, werden 3.000 mensen gered, oftewel: vonden 3.000 mensen het leven (Hand. 2 : 41)!


Gods Woord is ons een spiegel

En doordat wij in vrijheid leven, Gods rechtvaardigheid dragen, hebben wij geen bedekking, en zien wij de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel. De Bijbel is voor ons een spiegel: “En weest daders des Woords, en niet alleen hoorders, uzelf met valse overlegging bedriegende. Want zo iemand een hoorder des Woords is, en niet een dader, die is een man gelijk, welke zijn aangeboren aangezicht bemerkt in een spiegel; Want hij heeft zichzelf bemerkt, en is weggegaan, en heeft terstond vergeten, hoedanig hij was. Maar die inziet in de volmaakte wet, die der vrijheid is, en daarbij blijft, deze, geen vergeetachtig hoorder geworden zijnde, maar een dader van het  werk, deze, zeg ik, zal gelukzalig zijn in dit zijn doen” (Jak. 1 : 22 – 25). Wanneer wij in de spiegel van Gods Woord onszelf zien en onszelf daardoor laten veranderen, dan worden wij door de Geest van de Heere veranderd. In 2 Kor. 3 : 18 lezen we dan ook: “En wij allen, met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzefde beeld in gedaante veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest”. Maar dat brengt ons weer bij de “brief van Christus”: doordat wij veranderd worden, van heerlijkheid tot heerlijkheid, zal de wereld in ons als het ware Jezus Christus gaan zien. En dat, laat Gods Woord zien, is dus de bedoeling.


De context laat zien dat nieuwe vertalingen niet deugen...

Expres heb ik nog niet stilgestaan bij een gedeelte uit 2 Kor. 3 : 6, waar geschreven staat: “…, want de letter doodt, maar de Geest maakt levend”. Door de context zien we nu dat hier helemaal niet staat dat we niet op de letter van Gods Woord zouden moeten letten omdat de Geest levend maakt! Iets wat wel vaak gesuggereerd wordt. Ook in nieuwe vertalingen! Zo schrijft de BGT in dit vers: “God heeft mij geschikt gemaakt om zijn dienaar te zijn. Ik moet vertellen over zijn nieuwe afspraak met de mensen. Het gaat nu niet meer om de regels die vroeger opgeschreven zijn, maar om de heilige Geest. Want de regels van de wet brachten uiteindelijk de dood, maar de heilige Geest brengt leven”. En zo zien we hoe men ook in nieuwe vertalingen er naar toe wil dat het tegenwoordig niet zou gaan om wat vroeger opgeschreven is! Gezien deze studie van de context weten we nu dat dat onzin is! Want “de letter” in deze context, zoals wij het in Gods Woord, de Statenvertaling, gezien hebben, verwijst naar de stenen tafelen, verwijst naar de bediening van de Wet. De Wet (de letter) doet de zonde kennen en door de zonde verdient de mens de dood. Maar door de Heere Jezus aan te nemen, en daardoor de Heilige Geest te ontvangen, wordt de mens levend voor God! En die levende mens zal zich juist steeds meer willen voeden met de woorden van God, om zo van heerlijkheid tot heerlijkheid te veranderen naar de heerlijkheid des Heeren (2 Kor. 3 : 18)!

Gods Woord is met de tekst “…want de letter doodt, maar de Geest maakt levend”  (2 Kor. 3 : 6) dus geenszins met Zichzelf in tegenspraak, wanneer het bijvoorbeeld oproept om Zijn Woord te bewaren (1 Joh. 2 : 5), er niet aan toe te voegen en er niet vanaf te doen (Deut. 4 : 2; Spr. 30 : 6; Openb. 22 : 18, 19). Waarom zouden we anders hetgeen mensen zeggen nog moeten toetsen aan de Schriften, iets wat de Heere in Zijn Woord aangeeft om te doen (Hand. 17 : 11)?


Het Woord aangenomen hebbende...

Eerder in deze studie zagen we reeds dat ook de Thessalonicensen voorbeelden geworden waren voor anderen. Zij werden die voorbeelden niet door Gods Woord te veranderen, maar door Gods Woord aan te nemen! In 1 Thess. 1 : 6 – 9 staat geschreven: “En gij zijt onze navolgers geworden, en van de Heere, het Woord aangenomen hebbende in vele verdrukking, met blijdschap des Heiligen Geestes; Alzo dat gij voorbeelden geworden zijt voor al de gelovigen in Macedónië en Acháje. Want van u is het Woord des Heeren ruchtbaar geworden niet alleen in Macedónië en Acháje, maar ook in alle plaatsen is uw geloof, dat gij op God hebt, uitgegaan, zodat wij niet van node hebben, iets daarvan te spreken. Want zijzelf verkondigen van ons, hoedanige ingang wij tot u hebben, en hoe gij tot God bekeerd zijt van de afgoden, om de levende en waarachtige God te dienen”. In 1 Thess. 2 : 13 vinden we dan nog: “Daarom danken wij ook God zonder ophouden, dat, toen gij het Woord der prediking van God van ons ontvangen hebt, gij dat aangenomen hebt, niet als der mensen woord, maar (gelijk het waarlijk is) als Gods Woord, dat ook werkt in u, die gelooft”. Wij zien in deze verzen hoe bij de bekering en het geloof het geloof in, door en uit het Woord van God centraal staat. Niet voor niets heeft de Heere Jezus uitgesproken dat de mens niet alleen van brood leeft, “maar bij ALLE woord, dat door de mond Gods uitgaat” (Matth. 4 : 4)!

Gods Woord spreekt Zichzelf niet tegen! Wij mogen weten in de Heere Jezus gestorven te zijn voor de zonde. De Heilige Geest heeft ons levend gemaakt! Wij mogen in vrijheid Zijn Woord tot ons nemen, en ons daardoor laten veranderen naar de heerlijkheid des Heeren, waardoor wij als “een brief van Christus” ook anderen kunnen bereiken!

Amen.