Schiep God het kwaad?



Inleiding

Een vraag, die mensen zich nog weleens stellen, luidt: “Heeft God het kwaad geschapen?” Vaak redeneert men in de trant van: God is liefde, maar als het kwaad er kwam zonder dat God dit tegen kon houden, dan zou Hij niet almachtig zijn. Als God wel almachtig is, dan heeft Hij het kwaad dus toegelaten. Mensen kunnen dit vaak moeilijk rijmen met een almachtige Vader in de hemel, die wil dat we behouden worden. Leest u Jes. 45 : 4 – 8 eens. In Jes. 45 : 7 heeft u kunnen lezen: “Ik formeer het licht, en schep de duisternis; Ik maak de vrede, en schep het kwaad; Ik, de Heere, doe al deze dingen”. Hier staat dus dat de Heere “het kwaad” schept. De vraag is dus: kon God het kwaad tegenhouden? En waarom heeft Hij het toegestaan of zelfs geschapen?


Heeft God de duivel als “het kwade” geschapen?

Laten we allereerst eens kijken naar een stukje oorsprong van de duivel, want het is goed om te weten dat de Heere de satan ook goed heeft gemaakt. Het is dus niet zo dat de satan kwaad geschapen is om ons te testen of te laten vallen. In Ezech. 28 : 13 –  15 lezen we: “Gij waart in Eden, Gods hof; alle kostbaar gesteente was uw deksel, sardisstenen, topazen en diamanten, turkooizen, sardonixstenen en jaspisstenen, saffieren, robijnen, en smaragden, en goud; het werk van uw trommelen en van uw pijpen was bij u; ten dage als gij geschapen werdt, waren zij bereid. Gij waart een gezalfde, overdekkende cherub; en Ik had u alzo gezet; gij waart op Gods heilige berg; gij wandeldet in het midden der vurige stenen. Gij waart volkomen in uw wegen, van de dag af, dat gij geschapen zijt, totdat er ongerechtigheid in u gevonden is”. De duivel was een Cherub die door God geschapen was, en ook nogeens goed geschapen. Hij was in het begin de troonbedekkende Cherub van God! Maar de satan is gevallen, net als de mens later, en kan verschijnen ALS een engel van het licht (maar hij is dus geen engel, 2 Kor. 11 : 14), waarmee hij mensen probeert te misleiden! In ieder geval lezen we dat de  de satan in eerste instantie “volkomen” was “in zijn wegen”!

Wanneer God zegt dat Hij het kwaad schept, dan gaat dat dus niet over de oorsprong van de duivel! Want God heeft in het begin alles goed gemaakt. Dat geldt dus niet alleen voor de schepping na Gen. 1 : 2! De Heere zei daarover: “en ziet, het was zeer goed” (Gen. 1 : 31). Maar dat geldt ook voor de geestelijke wezens die er toen reeds waren. Zelfs de satan was in het begin volkomen.


De Heere geeft vrede, maar ook het kwaad...

De tekst in Jes. 45 : 7 gaat dan ook niet over de schepping. Misschien in de context wel sommige delen, maar in Jes. 45 : 7 lezen we: ”Ik maak de vrede en schep het kwaad”. De tegenstelling tussen vrede en kwaad is niet iets wat direct betrekking heeft op de schepping, maar is wel iets wat door de geschiedenis heen steeds weer naar voren komt. En dan blijkt dus dat de Heere vrede geeft, bijvoorbeeld in de harten van de mensen door de komst van Zijn Zoon. Luk. 2 : 14 zegt: “Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen”. Maar zo geeft de Heere ook het kwade aan de  ongelovigen.


Heeft God de zonde gemaakt?

Het kwade houdt in dit geval geen zonde in! God is niet te vereenzelvigen met zonde. Hij kan de zonde dus ook niet gemaakt hebben. In Jak. 1 : 13 lezen we bijvoorbeeld: “Niemand, als hij verzocht wordt, zegge: Ik word door God verzocht; want God kan niet verzocht worden met het kwade, en Hij Zelf verzoekt niemand”. De zonde komt voort uit het zondige hart van de mens: “Maar een ieder wordt verzocht, als hij door zijn eigen begeerlijkheid afgetrokken en verlokt wordt. Daarna de begeerlijkheid ontvangen hebbende baart zonde; en de zonde voleindigd zijnde baart de dood” (Jak. 1 : 14, 15). De zonde komt dus niet van God (zie ook Matth. 15 : 19 – 20). Jes. 45 : 7 kan dus niet spreken over het kwade als over de zonde.


Gods toorn

Bij het kwade kunt u bijvoorbeeld wel denken aan Gods toorn die in de Grote Verdrukking over de aarde zal gaan (Rom. 2 : 1 – 5). Waarom geeft de Heere het kwade? Omdat mensen Hem en Zijn Woord verworpen hebben. In het Oude Testament vinden we daar vele voorbeelden van. Jer. 6 : 19 is daar bijvoorbeeld heel duidelijk over: “Hoor toe, gij aarde! Zie, Ik zal een kwaad brengen over dit volk, de vrucht van hun gedachten; want zij merken niet op Mijn woorden, en Mijn wet verwerpen zij” (zie ook Job 2 : 10, Jer. 3 : 9, 4 : 6, 18 : 10, 11, 19 : 3, 5, 49 : 37, Kl. 3 : 38, Dan. 9 : 10 – 12, Jona 3 : 10). Zo bijkt uit 2 Thess. 2 : 11 dat de Heere zelfs Zelf “een kracht der dwaling” stuurt zodat de mensen de leugen geloven en veroordeeld worden. Maar… dat gebeurt niet eerder dan dat deze mensen zelf de keus hebben gemaakt en de waarheid verworpen hebben. We lezen in 2 Thess. 2 : 10 namelijk: ”En in alle verleiding der onrechtvaardigheid in hen, die verloren gaan; daarvoor dat zij de liefde der waarheid niet aangenomen hebben, om zalig te worden”. M.a.w.: de Heere geeft ook het kwade (o.a. Zijn toorn), maar Hij stuurt het kwade niet zomaar.


De “kwade dagen”

Ook de gelovige krijgt soms in zijn leven met tegenslag te maken. We gaan hier nu niet heel uitgebreid op in, want dat gaat voor deze studie te ver. Maar het is wel goed om even bij het volgende stil te staan: De tegenslag die de gelovige te verwerken krijgt is wat anders dan Gods toorn en het kwaad, die van toepassing zijn op mensen die Gods Woord verworpen hebben, zoals we bijv. in Jer. 6 : 19 gezien hebben. Wanneer u in de Bijbel op zoek gaat, komt u in het Oude Testament de uitdrukking “kwade dagen” tegen in Psalm 49 : 6; Psalm 94 : 13 en Prediker 12 : 1. Bij het goed lezen van deze teksten ziet u dat ze profetisch betrekking hebben op Israël in de Grote Verdrukking en dus op de uitstorting van Gods toorn. Maar dat neemt niet weg dat bijvoorbeeld Ps. 94 : 13 (zie ook vers 12) en Pred. 12 : 1 ook in geestelijke zin toegepast kunnen worden op de Gemeente van de Heere Jezus. En dan zien we dus dat de uitdrukking “kwade dagen” ook van toepassing is op hetgeen de Heere openbaart als de “kastijding” (Hebr. 12 : 5, 11).


“Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus?”

Kastijding is wat anders als verzoeking. De Heere verzoekt niet om tot zonde te leiden in de levens van mensen; Hij kastijdt wel Zijn volgelingen tot nut en vrucht in het leven van de gelovige (Hebr. 12 : 10, 11). De gelovige mag zich daarbij vasthouden aan Rom. 8 : 28, waar geschreven staat: “En wij weten, dat hun, die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede, namelijk hun, die naar Zijn voornemen geroepen zijn”. “Alle dingen” werken mee ten goede! Dus ook die dingen, die wij mensen meemaken in de “kwade dagen” (Rom. 8 : 35 – 39), maar daarmee wordt niet, zoveel mag duidelijk zijn, de zonde bedoeld!

In Rom. 8 : 35 – 39 lezen we: “Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking, of benauwdheid, of vervolging, of honger, naaktheid, of gevaar, of zwaard? (Gelijk geschreven is: Want om Uwentwil worden wij de ganse dag gedood; wij zijn geacht als schapen ter slachting.) Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem, Die ons liefgehad heeft. Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, Noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Heere”.


Waarom?

Maar terug naar de schepping van de mens en ook de schepping van de satan, die nog veel eerder plaatsgevonden moet hebben. De mens had een vrije keus om de opdracht van de Heere God uit te voeren. “Ondanks” dat, zei God na de schepping: “het is zeer goed”. De satan heeft blijkbaar ook die vrije keus gehad. Hij was immers volmaakt in al zijn wegen. En toch is hij gevallen. Als de Heere alwetend is, waarom heeft Hij dan die goede schepping een vrije keus gegeven? Want daar is alles verkeerd mee gegaan! Heeft God dan toch iets verkeerd gedaan? Waarom heeft Hij de zondeval niet voorkomen?


“Kiest u heden, wie gij dienen zult”

Wij weten waar uiteindelijk alles naar toe gaat. In Filip. 2 : 10 en 11 lezen we: “Opdat in de Naam van Jezus zich zou buigen alle knie van hen, die in de hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn. En alle tong zou belijden, dat Jezus Christus de Heere is, tot heerlijkheid van God de Vader”. Alles en iedereen zal belijden dat Jezus Christus de Heere is! En 1 Kor. 15 : 28 laat dan nog zien: “En wanneer Hem alle dingen zullen onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon Zelf onderworpen worden aan Hem, Die Hem alle dingen onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen”. God zal “alles in allen” zijn. De Heere zal alle eer krijgen. In Openb. 4 : 9 – 11 lezen we wat er zich in de hemel afspeelt: “En wanneer de dieren heerlijkheid, en eer, en dankzegging gaven Hem, Die op de troon zat, Die in alle eeuwigheid leeft; Zo vielen de vier en twintig ouderlingen voor Hem, Die op de troon zat, en aanbaden Hem, Die leeft in alle eeuwigheid, en wierpen hun kronen voor de troon, zeggende: Gij Heere, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, en de eer, en de kracht; want Gij hebt alle dingen geschapen, en door Uw wil zijn zij, en zijn zij geschapen”. Maar rechtmatige eer, die Iemand toekomt, is geen eer op het moment dat ze (de vereerders) zo geprogrammeerd zijn! Met andere woorden: God heeft de mens een vrije wil gegeven om Hem te dienen of niet. Eigenlijk precies zoals Jozua het volk Israël al opriep met Jozua 24 : 15: “Doch zo het kwaad is in uw ogen de HEERE te dienen, kiest u heden, wie gij dienen zult; hetzij de goden, welke uw vaders, die aan de andere zijde der rivier waren, gediend hebben, of de goden der Amorieten, in welker land gij woont; maar aangaande mij, en mijn huis, wij zullen de HEERE dienen!”.


Gods liefde

De mens heeft dus iets te kiezen! En dat heeft met liefde te maken. De Bijbel zegt dat God liefde is (1 Joh. 4 : 8). Maar voor ware liefde zijn wel twee partijen nodig. Zelfliefde is namelijk geen echte liefde. Daarom heeft God de mens een vrije wil gegeven. Wanneer de mens geen vrije wil zou hebben, had de mens Gods liefde nooit kunnen beantwoorden. En nu kan dat wel [1]. Eigenlijk net als met een huwelijk. Het Hooglied, één van de Oudtestamentische Bijbelboeken, beschrijft de liefde tussen de Bruidegom en de Bruid. En ook daar zie je in heel veel gedeelten dat het een dialoog is tussen twee partijen. We lezen bijvoorbeeld: “Dat is de stem van mijn Liefste, ziet Hem, Hij komt, springende op de bergen, huppelende op de heuvels! Mijn Liefste is gelijk een ree, of een welp der herten; ziet, Hij staat achter onze muur, kijkende uit de vensters, blinkende uit de traliën. Mijn Liefste antwoordt, en zegt tot mij: Sta op, Mijn vriendin, Mijn schone, en kom!” (Hoogl. 2 : 8 – 10). De partners beantwoorden bij een huwelijk ook vandaag de dag beiden de vraag: “Neemt u tot uw wettelijke echtgenoot...” met “Ja, ik wil”! Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Heere de relatie tussen Jezus Christus en Zijn Gemeente in Zijn Woord vergelijkt met een huwelijk (Ef. 5 : 31, 32).

Maar om een vrije keuze te hebben moet er een andere partij zijn, en daar komt de satan in beeld. Ook de satan was goed geschapen, blijkbaar ook met een vrije wil. Want Hij heeft Zichzelf boven God willen verheffen (Jes. 14 : 12, 13). God liet dit toe. Allemaal om Zijn doel te bereiken: Een schepping die Hem uit vrije wil eert! En zo zien we hoe God het kwaad ten positieve gebruikt! In Rom. 11 : 11 vinden we daar een heel mooi voorbeeld van in de val van het volk Israël: “Zo zeg ik dan: Hebben zij gestruikeld, opdat zij vallen zouden? Dat zij verre; maar door hun val is de zaligheid voor de heidenen geworden, om hen tot jaloersheid te verwekken”.


Gods liefde wacht op een antwoord

En dat die liefde van God om een antwoord vraagt, blijkt ook uit hetgeen we lezen in 1 Joh. 4 : 9 en 19: ”Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem. (…) Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst liefgehad heeft”. God heeft ons een vrije wil gegeven, als een soort van test om te zien of wij Zijn liefde zouden beantwoorden. En zo zien we hoe God Zijn schepselen test. Ook de mens viel (Gen. 3), want hij luisterde niet naar God, maar naar zijn vrouw, die op haar beurt luisterde naar de slang. Maar God had de wereld zo lief… (Joh. 3 : 16) [2].


De Heere voorziet

Is God dan schuldig aan alle ellende? Nee, de mens mocht zelf kiezen! De mens is verantwoordelijk voor de keus die hij maakte. Maar God voorzag wel in een middel om uit de zonde te komen. Hij liet het kwaad toe, maar voorzag in de oplossing door in Zijn Zoon naar de aarde te komen (1 Tim. 3 : 16), Die de test wel doorstond, en zo voor onze zonden kon sterven. In 2 Kor. 5 : 21 lezen we: “Want Hem, Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem”. En de Heere vereenzelvigde zich zo met de zonde, dat Hij Zichzelf zelfs met de slang vergeleek die moest sterven (Gal. 3 : 13; Joh. 3 : 14). God heeft Zelf voor de oplossing gezorgd! De mens kan uit vrije wil bij Hem komen om Hem te dienen, en als die mens dat doet, dan vergeeft Hij de zonde!

Hierover staat nog geschreven:
“Maar God bevestigt Zijn liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is, toen wij nog zondaars waren. Veel meer dan, zijnde nu gerechtvaardigd door Zijn bloed, zullen wij door Hem behouden worden van de toorn. Want indien wij, vijanden zijnde, met God verzoend zijn door de dood van Zijn Zoon, veel meer zullen wij, verzoend zijnde, behouden worden door Zijn leven. En niet alleen dit, maar wij roemen ook in God, door onze Heere Jezus Christus, door Wie wij nu de verzoening gekregen hebben. Daarom, gelijk door één mens de zonde in de wereld ingekomen is, en door de zonde de dood; en alzo is de dood tot alle mensen doorgegaan, in welke allen gezondigd hebben. Want tot de wet was de zonde in de wereld; maar de zonde wordt niet toegerekend, als er geen wet is. Maar de dood heeft geheerst van Adam tot Mozes toe, ook over hen, die niet gezondigd hadden in de gelijkheid van de overtreding van Adam, die een voorbeeld is van Hem, Die komen zou. Doch niet, gelijk de misdaad, alzo is ook de genadegift, want indien, door de misdaad van één, velen gestorven zijn, zo is veel meer de genade Gods, en de gave door de genade, die daar is van één mens Jezus Christus, overvloedig geweest over velen. En niet, gelijk de schuld was door de één, die gezondigd heeft, alzo is de gift; want de schuld is wel uit één misdaad tot verdoemenis, maar de genadegift is uit vele misdaden tot rechtvaardigmaking. Want indien door de misdaad van één de dood geheerst heeft door die éne, veel meer zullen zij, die de overvloed van de genade en van de gave der rechtvaardigheid ontvangen, in het leven heersen door die Ene, namelijk Jezus Christus. Zo dan, gelijk door één misdaad de schuld gekomen is over alle mensen tot verdoemenis; alzo komt ook door één rechtvaardigheid de genade over alle mensen tot rechtvaardigmaking des levens. Want gelijk door de ongehoorzaamheid van die éne mens velen tot zondaars gesteld zijn geworden, alzo zullen ook door de gehoorzaamheid van Een velen tot rechtvaardigen gesteld worden” (Rom. 5 : 8 – 19).


Iedereen zal Hem uit vrije wil eren!

En zo zal, in de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, er een volk zijn dat Hem uit vrije wil vereert en dient. In Openb. 21 : 3 lezen we: “En ik hoorde een grote stem uit de hemel, zeggende: Ziet, de tabernakel Gods is bij de mensen, en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen en hun God zijn”. En vers 24 – 27 gaan dan verder: “En de volken, die zalig worden, zullen in haar licht wandelen; en de koningen der aarde brengen hun heerlijkheid en eer in haar. En haar poorten zullen niet gesloten worden des daags; want aldaar zal geen nacht zijn. En zij zullen de heerlijkheid en de eer der volken daarin brengen. En in haar zal niet inkomen iets, dat verontreinigt, en gruwelijkheid doet, en leugen spreekt; maar die geschreven zijn in het boek des levens des Lams”. Deze teksten gaan over de volken, maar Openb. 22 : 3 – 5 spreekt ook over de dienstknechten, die Hem voor eeuwig zullen dienen.  God zal zijn ”alles in allen”, en iedereen zal Hem eren. En dat uit vrije wil!

 



[1]  'The Sure Word of Prophecy, The Kingdom of God versus The Kingdom of Heaven', dr. Peter S. Ruckman, Bible Believers Press, Pensacola, USA, 1969, blz. 50 – 56.
[2]  Idem.