Psalm 51 – Over zonde en belijden

Een praktisch voorbeeld



Inleiding

In de studie “Wat zegt de Bijbel over zonde?” hebben we stilgestaan bij het onderwerp “zonde”. We zagen dat de mens een zondige natuur heeft, dat de mens van nature in zonde geboren wordt. We zagen dat Jezus Christus voor die zondige natuur van ons gestorven is aan het kruis van Golgotha. In Hem mogen wij Gods rechtvaardigheid dragen. Ook zagen we dat het niet inhoudt dat daardoor de relatie met de hemelse Vader altijd in orde is. Als kinderen van God kunnen wij nog steeds zondigen, maar wij worden opgeroepen om die zonden te belijden voor God, en vervolgens te proberen om de zonde niet te laten heersen in onze lichamen (Rom. 6 : 12 – 14).

We hebben gezien dat de Bijbel drie definities geeft voor zonde in het leven van de gelovige:

  1. De zonde is ongerechtigheid (1 Joh. 3 : 4), ongerechtigheid wordt in de KJV1611 omschreven als “overtreding van de Wet”.
  2. Zonde is alles wat niet uit het geloof is (Rom. 14 : 23).
  3. Zonde is dat je weet goed te doen, maar het niet doet (Jak. 4 : 17).

Deze laatste definitie geeft meteen de reden waarom God in het Oude Testament de Wet heeft gegeven. Namelijk doordat God Zijn Wet gaf, wist de mens wat goed doen inhield. De Wet doet zonde kennen (Rom. 7 : 7). Maar omdat de mens de Wet niet kan houden – want die in één struikelt, is schuldig geworden aan alle (Jak. 2 : 10) – is de Heere Jezus gekomen. Hij was zonder zonden, Hij was Rechtvaardig, en kon voor onze zonden aan het kruis sterven. Daarom mogen wij door Zijn Volbrachte Werk Gods rechtvaardigheid dragen, en onze zonden belijden wanneer wij zondigen, en vervolgens proberen om de zonde niet over ons te laten heersen.

Als illustratie bij het onderwerp zonde, wordt in deze studie stilgestaan bij Psalm 51.


“Neem Uw Heilige Geest niet van mij”... ?

In deze Psalm komen we een vers tegen waar we in een andere studie (bijv. in de studie "De Hebreeën in de Grote Verdrukking"), in het kader van de bedelingen, bij hebben stilgestaan, buiten vers 7 waar we in de eerste studie over de zonde bij stilstonden. Het betreft vers 13, waar staat: “Verwerp mij niet van Uw aangezicht, en neem Uw Heilige Geest niet van mij”. De Gemeente, in de brieven van Paulus, wordt geleerd dat de wederom geboren gelovige de Heilige Geest weliswaar kan bedroeven en uitblussen (Ef. 4 : 30; 1 Thess. 5 : 19), maar dat de wederom geboren gelovige is verzegeld tot de dag der verlossing (Ef. 4 : 30). In het Oude Testament komen we echter tegen dat Gods Geest weldegelijk mensen verlaat. Dat is bijvoorbeeld te zien in het leven van Saul (1 Sam. 15 : 23, 16 : 14). Dat is dus een verschil in Gods handelen met de mens in de loop van de geschiedenis. Een verschil wat we niet zelf bedenken, maar wat God openbaart in Zijn Woord.

Vers 13 is dus niet aan de Gemeente gericht. Maar dat betekent niet, dat wij niets van deze Psalm kunnen leren. Laten we er verder eens naar kijken.


Davids zonde met Bathséba

Deze Psalm heeft David geschreven naar aanleiding van zijn berouw over zijn zonde die hij met Bathséba begaan heeft. In 2 Samuël 11 en 12 kunt u de geschiedenis vinden. David ziet een zeer mooie vrouw (2 Sam. 11 : 2). Hij laat naar haar informeren, en hoort dat het de vrouw van Uria de Hethiet is (2 Sam. 11 : 3). Toch laat hij haar komen en ze gaan naar bed (2 Sam. 11 : 4). Wanneer dan blijkt dat ze zwanger is (2 Sam. 11 : 5), laat hij Uria van de strijd komen, en hoopt dat Uria met zijn vrouw zal slapen (2 Sam. 11 : 8). Maar dat doet Uria niet, en dan geeft David Joab de opdracht om Uria in de strijd te laten omkomen (2 Sam. 11 : 15). Uria sterft, en na de periode van rouw trouwt David met Bathséba (2 Sam. 11 : 27). De profeet Nathan komt bij David en maakt David duidelijk dat hij gezondigd heeft in de ogen van de Heere (2 Sam. 12 : 1 – 7). Nathan zegt tegen David: “Waarom hebt gij dan het Woord des Heeren veracht, doende wat kwaad is in Zijn ogen?” (2 Sam. 12 : 9).


Alle ongerechtigheid is zonde

David heeft punt één overspel gepleegd, door met de vrouw van een ander naar bed te gaan, punt twee: hij heeft een moord gepleegd. In de Tien Geboden, en dan hebben we het nog niet over de rest van de Wetboeken, staat: “Gij zult niet begeren de vrouw van uw naaste” (Ex. 20 : 17), en “Gij zult niet doodslaan” (Ex. 20 : 13). God heeft ons de Wet gegeven om zonde te kennen, we kunnen tegenwoordig ook zeggen: God heeft ons Zijn Woord gegeven, Oude en Nieuwe Testament, om zonde te kennen. “Wie dan weet goed te doen, en niet doet, voor die is het zonde” (Jak. 4 : 17). Wanneer wij tegen onze naaste zondigen, door tegen Gods Woord in te gaan, dan zondigen wij tegen God! Dat maakt deze Psalm duidelijk. David zegt in Psalm 51 : 6: “Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, en gedaan, wat kwaad is in Uw ogen; opdat Gij rechtvaardig zijt in Uw spreken, en rein zijt in Uw richten”. David heeft gezondigd tegen Uria, want hij nam zijn vrouw. David heeft gezondigd tegen Joab, want hij liet Joab liegen. David zondigde tegen Bathséba, want hij vermoordde haar man. David zondigde tegen het volk Israël, want hij gaf een slecht voorbeeld als koning (2 Sam. 12 : 14). En ondanks dat zegt hij in Ps. 51 : 6: “Tegen U, U alleen heb ik gezondigd”. Jozef die door Potifars vrouw verleid werd, begreep dit. Hij zei, in Gen. 39 : 9, het volgende: “Niemand is groter in dit huis dan ik, en hij heeft voor mij niets onthouden, dan u, daarin dat gij zijn vrouw zijt; hoe zou ik dan dit een zo groot kwaad doen, en zondigen tegen God!” Met andere woorden uit 1 Joh. 5 : 17 “alle ongerechtigheid is zonde”.


Over overtreding, ongerechtigheid en zonde…

We komen in deze Psalm drie woorden tegen die allemaal “zonde” omschrijven. In Ps. 51 : 3 is er sprake van “overtreding”. Het woord overtreding geeft iets aan van rebellie, en heeft te maken met het overtreden van de Wet. In de voorgaande Psalm, Psalm 50 : 17, wordt dit heel mooi als volgt omschreven: “Daar gij de kastijding haat, en Mijn woorden achter u heenwerpt”. Een ander woord is “ongerechtigheid” (Ps. 51 : 4). Ongerechtigheid geeft de foute of verboden handeling aan. In de voorgaande Psalm, Psalm 50, vinden we in vers 19 een mooi voorbeeld: “Uw mond slaat gij in het kwade, en uw tong koppelt bedrog”. Het woord “zonde” is het algemene woord voor “fout”, of “het afdwalen van de rechte weg”, zoals weergegeven in Psalm 50 : 23, waar gesproken wordt over de “wel aangestelde weg”. Daarnaast is er natuurlijk het woord “zonde” dat de zondige natuur van de mens weergeeft, zoals in Psalm 51 : 7.


Over de zonden en het geweten

In Ps. 51 : 5 zegt David: “…, en mijn zonde is steeds voor mij”. David kan zijn zonde niet uit zijn gedachten zetten. Zijn geweten blijft hem aanspreken. De Oudtestamentische offers reinigen het geweten niet! In Hebr. 10 : 2: “Anderszins zouden zij opgehouden hebben, geofferd te worden, omdat degenen, die de dienst verichtten, geen geweten meer zouden hebben van de zonden, eenmaal gereinigd geweest zijnde”. Ook in de gelovige van de Gemeente-bedeling werkt het geweten, alleen dan door de Heilige Geest. In Rom. 9 : 1 lezen we als voorbeeld: “Ik zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet (mijn geweten mede getuigenis gevende door de Heilige Geest)”. De Heilige Geest werkt door ons geweten (AAN DE HAND VAN GODS WOORD!) heen, en laat ons zien of we iets goed doen of niet. Zo niet, dan kunnen wij onze zonden belijden!


De zonden belijden…

David heeft berouw van zijn zonde. In 2 Sam. 12 : 13 lezen we: “Ik heb gezondigd tegen de Heere”. In deze Psalm lezen we hoe David om genade vraagt bij God. We zien hoe David PERSOONLIJK om vergeving vraagt. Hij houdt het niet algemeen, en hij spreekt niet in termen als “onze”. Hij spreekt over “mijn overtreding” (Psalm 51 : 3), “was mij” (Psalm 51 : 4) van “mijn ongerechtigheid” (Psalm 51 : 4). Hij zegt “ik ken mijn overtredingen” (Psalm. 51 : 5), en hij spreekt over “mijn zonde” (Psalm 51 : 5). We zien dat David de Heere niet vraagt om de straf van de zonde van hem weg te nemen. Wel vraagt David heel duidelijk voor reiniging van de besmetting daarmee. In Ps. 51 : 9 – 11 lezen we: “Ontzondig mij met hysop, en ik zal rein zijn; was mij, en ik zal witter zijn dan sneeuw. Doe mij vreugde en blijdschap horen; dat de beenderen zich verheugen, die Gij verbrijzeld hebt. Verberg Uw aangezicht van mijn zonden, en delg uit al mijn overtredingen”. Tevens benoemt hij de zonde: “bloedschulden” (Psalm 51 : 16).

Zo ook vandaag de dag, wanneer wij zondigen, mogen wij het belijden, door de zonde bij name te noemen. 1 Joh. 1 : 9 zegt: “Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve, en ons reinige van alle ongerechtigheid”. En als wederom geboren kinderen van God weten we dan ook nog eens dat Hij ons de zonde niet toerekent (2 Kor. 5 : 19). Daar zullen we zo nog op terugkomen.


Genade van God in het Oude Testament!

En dan gebeurt er iets heel bijzonders voor het Oude Testament. In hetzelfde vers lezen we: “En Nathan zeide tot David: De Heere heeft ook uw zonde weggenomen, gij zult niet sterven”. Want wat zegt de Wet over de zonde van overspel? In Lev. 20 : 10 lezen we: “Een man ook, die met iemands vrouw overspel zal gedaan hebben, omdat hij met de vrouw van zijn naaste overspel gedaan heeft, zal voorzeker gedood worden, de overspeler en de overspeelster”. Wat zegt de wet over de zonde van moord? In Deut. 19 : 11 en 12 staat geschreven: “Maar wanneer er iemand zijn zal, die zijn naaste haat, en hem lagen legt, en tegen hem op staat, en hem aan het leven slaat, dat hij sterve; en vlucht tot een van die steden [= vrijsteden]; zo zullen de oudsten van zijn stad zenden, en hem van daar nemen, en zij zullen hem in de hand van de bloedwreker geven, dat hij sterve”. Er was geen offer in Israël waardoor mensen vergeving konden vragen voor overspel en moord (Ex. 21 : 14). David wist dat. Hij zegt in Psalm 51 : 18: “Want Gij hebt geen lust tot offerande, anders zou ik ze geven; in brandoffers hebt Gij geen behagen”. Toch vergeeft de Heere hem, en hij hoeft niet te sterven! Dit is een voorbeeld van genade van God in het Oude Testament.


In het Oude Testament werden de zonden niet uitgewist

God geeft niet alleen genade aan de Gemeente van Jezus Christus, maar ook in andere tijden geeft Hij genade aan mensen! En daarom bidt David tot God: “Wees mij genadig, o God!” (Psalm 51 : 3). Toch leefde David in het Oude Testament, onder de Wet. De Heere Jezus was nog niet gestorven en opgestaan, en de zonden konden dan ook nog niet uitgewist worden. In 2 Kor. 5 : 19 lezen we: “Want God was in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende; en heeft het woord der verzoening in ons gelegd”. Daar waar de Heere in de Gemeente-tijd, de tijd waar wij in leven, de zonde dus niet toerekent, daar houdt Hij de schuldige in het Oude Testament geenszins onschuldig, zegt Ex. 34 : 7: “Die de weldadigheid bewaart aan vele duizenden, Die de ongerechtigheid, en overtreding, en zonde vergeeft; Die de schuldige geenszins onschuldig houdt, bezoekende de ongerechtigheid der vaderen aan de kinderen, en aan de kindskinderen, in het derde en vierde geslacht”. Dat merken we ook in het leven van David. Ook David moest nog steeds voor zijn zonden betalen. In 2 Sam. 12 : 14 en 18 lezen we dat de zoon van David en Bathséba sterft. Amnon een zoon van David verkracht zijn zus Thamar (2 Sam. 13 : 14). Absalom, een andere zoon van David, laat Amnon doden (2 Sam. 13 : 28). Absalom komt in opstand (2 Sam. 15), en wordt uiteindelijk gedood (2 Sam. 18 : 14). David “oogst” één en al ellende.


Door schuldbelijdenis krijgen wij vreugde

Maar David hoeft niet te sterven, want de Heere heeft zijn bloedschuld weggedaan. En omdat de Heere zijn bloedschuld heeft weggedaan, kan hij zingen. In Psalm 51 : 16 lezen we: “Verlos mij van bloedschulden, o God, Gij, God mijns heils! Zo zal mijn tong Uw gerechtigheid vrolijk roemen”. Pas wanneer zonden beleden zijn, kunnen we zingen! Dat geld namelijk ook voor ons in deze tijd. 1 Joh. 1 : 10 zegt: “Indien wij zeggen, dat wij niet gezondigd hebben, zo maken wij Hem tot een leugenaar, en Zijn Woord is niet in ons”. Als wij zeggen dat we niet zondigen, en dus geen zonden belijden, dan is Gods Woord niet in ons! Hoe kunnen wij dan Gods Woord verkondigen? Alleen wanneer wij onze zonden belijden, kan Zijn Woord in ons zijn! Dan pas kunnen we Zijn lof verkondigen, dan pas krijgen wij de vreugde van het heil en vrijmoedigheid, waardoor mensen over God geleerd worden, en zondaars zich zullen bekeren (Ps. 51 : 14 – 17). Psalm 51 : 19 zegt:

De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God! niet verachten”.

Leest u Efeze 5 : 6 – 21 eens. Wanneer wij onze zonden belijden en vervuld worden met de Heilige Geest, dan kunnen wij de Heere in ons hart zingen!