Tuchtiging en kastijding tot uw nut (De Christen en het lijden - deel 7)



Inleiding

Ieder mens komt in zijn of haar leven op de één of andere manier in aanraking met lijden. Dat geldt zeker ook voor de gelovige in Jezus Christus. Vaak horen we mensen uitroepen: “WAAROM?” Ook gelovigen roepen: “Waarom God? Waarom moet mij, waarom moet ons dit overkomen?” En zeker wanneer u altijd een welvaartsevangelie is voorgehouden: “Komt tot Jezus, en alles zal u voor de wind gaan”, komt het hard aan indien u te maken krijgt met lijden. Maar we hebben gezien dat het welvaartsevangelie een vals evangelie is. Het is niet te staven met Gods Woord. Integendeel. We hebben gezien, zeker als het ons als gelovigen betreft, dat de Heere niet altijd uit alle nood verlost. We hebben gezien dat een gerust leven geen vanzelfsprekendheid is.

De Bijbel laat diverse vormen van lijden zien. Er is lijden waarvoor de gelovige in de eeuwigheid beloond wordt, indien hij of zij verdraagt. Hierbij gaat het om verdragen van verzoeking of het verdragen van lijden voor de Naam van de Heere Jezus. En als er sprake is van verzoeking, dan kan dat als een test van de Heere komen, maar ook als een verzoeking tot zonde, waarin de vijand van de Heere God, de duivel een rol speelt. Maar er is ook lijden waarvoor de gelovige in de eeuwigheid geen loon krijgt, en eerder zelfs schade kan lijden. Wanneer men de Heere bijvoorbeeld niet of niet genoeg vertrouwt, of doordat men een eigen weg gaat, soms zelfs tegen Gods Woord in, maakt men brokken. En het verdriet wat daaruit ontstaat, daarvan zegt Gods Woord dan dat men maait wat men gezaaid heeft. Dat geeft wel een aansporing om de zonden te belijden. Maar ook is het een aansporing om zich te houden aan Gods Woord en te vertrouwen op de Heere. Want dat bespaart ons hier op aarde een heleboel tranen.

Maar… en dat brengt ons bij het onderwerp van deze studie… elke gelovige, elke wederom geborene, zal op de één of andere manier met lijden of moeiten in aanraking komen. Er is geen recept om dat te voorkomen. De Bijbel zegt namelijk in Hebr. 12 : 6 het volgende: “Want dien de Heere liefheeft, kastijdt Hij, en Hij geselt een iegelijken zoon dien Hij aanneemt”. Ieder kind van God komt dus op de één of andere manier met “kastijding” of “geseling” in aanraking. Op het moment dat u “gegeseld” wordt, dan is dat meteen de eerste reden om dankbaar te zijn: U weet in elk geval dat u bij de Heere hoort, en dat Hij u liefheeft.


Ziekte kan ook tot kastijding of tuchtiging zijn

In deel 6 van deze serie "De Christen en het lijden" hebben we stilgestaan bij ziekte. We hebben gezien dat ook gelovigen gewoon ziek kunnen worden. We hebben erbij stilgestaan dat de Heere God kan genezen, maar dat we als gelovigen geen garantie hebben op genezing. Al die genezingsbedieningen die er vandaag de dag bestaan, zijn vals. De Heere Jezus genas omdat Hij daarmee liet zien dat Hij de beloofde Messias was, volgens de profetieën van het Oude Testament (Matth. 8 : 16, 17); de apostelen genazen omdat de Heere op die manier Zijn Woord door hen heen bevestigde (Hebr. 2 : 4). Maar… nergens in de Bijbel lezen we dat het de bedoeling is dat alle gelovigen dit zouden gaan navolgen [1]. Sterker nog, de Bijbel zegt dat er op een gegeven moment “laatste apostelen” waren (1 Kor. 4 : 9), en daarmee zijn de “merktekenen der apostelen” ook verdwenen. De Heere God geneest niet meer “door de hand van”, zoals dat in Handelingen wel gebeurde.

Ziekte is een voorbeeld van meerdere vormen van lijden. Ziekte kan een test zijn van de Heere God, ziekte kan een verzoeking zijn tot zonde. Maar we zagen ook dat ziekte een ander doel kan hebben (bijv. tot een getuigenis), of dat het heel gewoon het gevolg kan zijn van het feit dat ons lichaam valt onder de zondeval. Maar óók dat het een gevolg kan zijn van specifieke zonde in ons leven. Eigenlijk als een soort van straf. We zagen dat mensen die aan het Avondmaal gingen, en dat “onwaardigelijk” deden, er was iets tussen hen en de Heere, dat zij ziek werden of zelfs stierven (1 Kor. 11 : 30 – 33). We hebben er óók bij stilgestaan, dat wanneer iemand niet beter wordt na gebed, dat men nooit mag zeggen: “O, hij zal wel geen geloof genoeg hebben”, of “O, hij zal wel gezondigd hebben”. Dat kan niet. Dat mag niet. We worden juist opgeroepen om er voor elkaar te zijn. Maar indien zonde wél de oorzaak is, dan spreekt de Bijbel over tuchtiging. Tuchtiging, of met een ander woord: “kastijding”.


Spreuken over tuchtiging en kastijding

Een mooi gedeelte in Spreuken is Spr. 3 : 11 – 18. Leest u deze verzen eerst eens. Hoe toepasbaar is dit Schriftgedeelte ook voor de Gemeente van Jezus Christus. We weten dat we in het Oude Testament moeten oppassen voor passages die te maken hebben met “doet, en gij zult leven”, die gaan over “geloof en werken” om bij de Heere te komen; voor passages die gaan over het houden van speciale dagen en eetrichtlijnen omdat de Heere Jezus de “wet der geboden in inzettingen bestaande” teniet heeft gemaakt (Ef. 2 : 15, zie ook Kol. 2 : 16, 17). Daarvan mogen wij weten dat wij dat, als leden van Zijn lichaam, niet hoeven te houden. Dát is het recht verdelen van Gods Woord (2 Tim. 2 : 15). Maar dat neemt niet weg dat wij wél kunnen leren van bijvoorbeeld de Wet. Het is niet voor niets dat de apostel Paulus bijvoorbeeld zegt: “Doch wij weten dat de wet goed is, zo iemand die wettelijk gebruikt” (1 Tim. 1 : 8). De wet is dus goed, alleen wij moeten deze op de juiste manier gebruiken. Hetzelfde geldt voor alles wat het volk Israël heeft meegemaakt. Het is ons als voorbeeld gegeven (1 Kor. 10 : 6, 11). En zo mogen wij weldegelijk leren uit het Oude Testament. Zo ook uit Spreuken.


Hebreeën over kastijding

En hoe mooi is het dan om in Hebr. 12 : 5 – 13 een gelijkluidende passage te vinden. Leest u deze verzen ook eens.

In de studie “De Hebreeën in de Grote Verdrukking” kunt u lezen dat Hebreeën aan de Hebreeën geschreven is. En er zijn diverse passages die (leerstellig) duidelijk niet gaan over het Evangelie der Genade Gods aan de Gemeente, maar bijvoorbeeld over Israël en Israëls Nieuwe Verbond. Diverse passages slaan (leerstellig) dan ook op de Joden in de Grote Verdrukking. Echter… wanneer we in Hebr. 12 : 1 lezen over de “loopbaan die ons voorgesteld is”, dan weten we dat dit ook in de brieven aan de Gemeente voorkomt. Paulus spreekt bijvoorbeeld ook over de loopbaan, en dat een ieder die om prijs strijdt “onthoudt zich in alles” (1 Kor. 9 : 24 – 27). 2 Tim. 2 : 5 zegt bijvoorbeeld: “En indien ook iemand strijdt, die wordt niet gekroond, zo hij niet wettelijk heeft gestreden”. Maar Hebr. 12 : 5 – 12 gaat ook over de relatie tussen de Vader en een zoon, en ook dat heeft dus betrekking op ons als kinderen van God. De vader-zoon relatie die hier beschreven wordt, komt weldegelijk uit het Oude Testament, zoals we zojuist in Spreuken gezien hebben. En de brief richt zich ook tot de Hebreeën, de Joden. Maar uit bijvoorbeeld Rom. 8 : 1 – 20 blijkt dat deze principes gelden voor elk kind van God in deze bedeling. Rom. 8 : 14 en 15 zeggen bijvoorbeeld: “Want zovelen als er door den Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods. Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader”. En de context van deze verzen maakt duidelijk dat wij opgeroepen worden om niet naar het vlees, maar naar de Geest te leven, omdat het anders consequenties heeft (Rom. 8 : 5, 6, 8, 12, 13).


Wat is kastijding?

Deze gedeelten, in Spreuken en Hebreeën, spreken dus over “kastijding”, of over “tucht”. Maar wat is dat dan? Het mag duidelijk zijn dat er een vergelijk getrokken wordt met een aardse vader die zijn zoon kastijdt, of zoals Hebr. 12 : 5 zegt: “bestraft”. En “kastijding” is in principe een fysieke, of misschien beter gezegd: daadwerkelijke, “bestraffing”, weliswaar met als doel om iets te leren. Dat het om een bestraffing gaat, blijkt ook uit Job 5 : 7. Daar doet weliswaar één van Jobs “slechte” vrienden, die uiteindelijk zelf door God bestraft wordt (Job 42 : 7), een zeer Bijbelse uitspraak: “Zie, gelukzalig is de mens denwelken God straft; daarom, verwerp de kastijding des Almachtigen niet”. Immers de Heere kastijdt die Hij liefheeft, hebben we gelezen. In Jer. 2 : 19 zegt de Heere tegen Israël: “Uw boosheid zal u kastijden en uw afkeringen zullen u straffen; weet dan en zie, dat het kwaad en bitter is dat gij den HEERE uw God verlaat, en Mijn vreze niet bij u is, spreekt de Heere, de HEERE der heirscharen”. En in Jer. 30 : 14 lezen we nog: “Al uw liefhebbers hebben u vergeten, zij vragen niet naar u; want Ik heb u geslagen met eens vijands plaag, met de kastijding eens wreden; om de grootheid uwer ongerechtigheid, omdat uw zonden machtig veel zijn”. Kastijding heeft dus te maken met het ondergaan van een straf.


Een voorbeeld uit het leven van alle dag

In een gezonde vader-zoon (of vader-kind) relatie zal de vader de zoon (of het kind) dikwijls moeten straffen. Dat hoort bij een stukje opvoeding. Gebeurt dat niet, dan kunnen er binnen een gezin rare situaties ontstaan. Hebr. 12 : 7 zegt dan ook: “Indien gij de kastijding verdraagt, zo gedraagt Zich God jegens u als zonen; (want wat zoon is er dien de vader niet kastijdt?)”. Het hoort er bij. En het doel is dat de zoon (of het kind) er iets van leert. Spreuken 29 : 15 zegt bijvoorbeeld: “De roede en de bestraffing geeft wijsheid, maar een kind dat aan zichzelf gelaten is, beschaamt zijn moeder”. Van een bestraffing wordt een kind dus wijzer, het leert ervan, het groeit erdoor. En de Heere geeft zelfs als advies om hier zo snel mogelijk mee te beginnen. In Spr. 13 : 24 staat geschreven: “Die zijn roede inhoudt, haat zijn zoon; maar die hem liefheeft, zoekt hem vroeg met tuchtiging”. Overigens, hier wordt het woordje “tuchtiging” gebruikt, daar komen we verderop op terug. Maar ook in Spr. 19 : 18 lezen we: “Tuchtig uw zoon als er nog hoop is, maar verhef uw ziel niet om hem te doden”. Kinderen worden snel groter en sterker, dus als de kleintjes iets fout doen, dan bestraft u ze, want doet u dat niet, dan gaan ze over niet al te lange tijd u de les lezen. Ze mogen er nog zo lief en onschuldig uitzien, maar onschuldig zijn ze in feite niet, want de mens krijgt de zonde bij zijn geboorte gewoon mee (Rom. 5 : 12). En dat steekt al de vroeg de kop op… In een normale situatie bestraffen ouders, niet omdat ze een hekel hebben aan hun kinderen, maar juist omdat ze hun kinderen liefhebben.


Bijbelse grenzen aan bestraffing

We zagen dat bestraffing bij de opvoeding hoort. In dat kader is het goed om te zien dat de Bijbel de vaders overigens ook waarschuwt. In Ef. 6 : 4, nadat de kinderen de opdracht hebben gekregen hun ouders gehoorzaam te zijn, lezen we: “En gij vaders, verwekt uw kinderen niet tot toorn, maar voedt hen op in de lering en vermaning des Heeren”. En bij “lering” lezen we in de kanttekeningen van de StatenBijbel:

“Of: tuchtiging, gelijk dit woord ook betekent”.

Maar waar het nu even om gaat, is dat vaders hun kinderen niet mogen “verwekken tot toorn”, of zoals Kol. 3 : 21 zegt: “Gij vaders, tergt uw kinderen niet, opdat zij niet moedeloos worden”. De tuchtiging of kastijding moet ten doel hebben, dat het kind er iets van leert. Wanneer u onterecht straft, wanneer u uit bent op machtsvertoon of eigen leedvermaak of wat dan ook, dan merken uw kinderen dat. Dan worden zij er moe van. En u zondigt daarmee tegen de Heere en uw kinderen. Dan werkt de tuchtiging of kastijding ook niet meer tot lering. Het moet dus uit liefde gebeuren.


Tuchtiging en kastijding gericht op bekering

Die aardse vader-kind relatie laat zien hoe het ook bij de Heere God werkt. Hebr. 12 : 6 zegt niet voor niets: “Want dien de Heere liefheeft, kastijdt Hij, en Hij geselt een iegelijken zoon dien Hij aanneemt”. God straft niet zomaar. De Heere zal zijn kinderen niet ergeren, zodat zij de wereld weer ingaan. Wel zal Hij ze kastijden, en indien zij naar Zijn Woord willen luisteren, zullen zij belijden en dichter bij de Heere komen. En dat is wat ikzelf, maar ik denk velen met mij, ook ervaren hebben: dat juist moeilijke perioden u dichter bij de Heere brengen. “Nood leert bidden”, is het bekende gezegde dat daarbij hoort. Maar weet u dat dat ook letterlijk in Gods Woord staat? In Jes. 26 : 16 lezen we: “HEERE, in benauwdheid hebben zij U bezocht; zij hebben hun stille gebed uitgestort, als Uw tuchtiging over hen was”. Uiteindelijk gaat dit over het begin van Israëls bekering en herstel tijdens de Grote Verdrukking. Maar we zien dus waar de tuchtiging en kastijding van de Heere op gericht is…: bekering!


Wat is het verschil tussen tuchtiging en kastijding?

We kwamen de woordjes “tucht” en “tuchtiging” al even tegen. Wat is nu het verschil met kastijding? Een kastijding begint vaak met tucht. Dat blijkt bijvoorbeeld uit Job 36 : 9 en 10: “Dan geeft Hij hun hun werk te kennen, en hun overtredingen, omdat zij de overhand genomen hebben; En Hij openbaart het voor hunlieder oor ter tucht, en zegt dat zij zich van de ongerechtigheid bekeren zouden”. Tucht heeft te maken met onderwijzing, of ook wel: met “gezaghebbende onderwijzing” [2] om wijsheid te leren. In veel teksten kunt u dan ook zien dat de tucht met name met het horen te maken heeft. In Spr. 1 : 2 staat dat Spreuken geschreven is “Om wijsheid en tucht te weten, om te verstaan redenen des verstands”. “Tucht” voelt u in eerste instantie dus niet zozeer, maar kunt u weten. In Spr. 1 : 8 leest u bijvoorbeeld: “Mijn zoon, hoor de tucht uws vaders, en verlaat de leer uwer moeder niet”. Dit gaat weer over de aardse opvoeding. Maar Spreuken vergelijkt dit met de opvoeding die u krijgt van de Heere. Want in Spr. 8 gaat het over de “eeuwige Wijsheid”, de Heere Jezus, Die bij de Schepping aanwezig was (Spr. 8 : 22, 27). En dan wordt u opgeroepen om naar Hem te luisteren. Spr. 8 : 32 zegt: “Nu dan, kinderen, hoort naar Mij; want welgelukzalig zijn zij die Mijn wegen bewaren”. En Spr. 8 : 33 gaat dan als volgt verder: “Hoort de tucht en wordt wijs, en verwerpt die niet”. En in Jer. 35 : 13 lezen we: “Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Ga heen en zeg tot de mannen van Juda en tot de inwoners van Jeruzalem: Zult gijlieden geen tucht aannemen, dat gij hoort naar Mijn woorden? spreekt de HEERE”. Uiteindelijk heeft het luisteren naar tucht, dus te maken met gehoorzaamheid aan het Woord van God.

Maar “tuchtiging”, wat is dat dan…? Tuchtiging kan dus een terechtwijzing zijn aan de hand van het Woord van God. Maar ook een corrigeren door middel van straf. Zo laat Gods Woord zien dat tuchtiging soms al wel te maken heeft met de straf zelf. In Spr. 7 : 22 lezen we bijvoorbeeld: “Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien” (zie ook Jer. 2 : 30). En bij “boeien” gaat het dus weldegelijk om een daadwerkelijke straf. En daarin zien we dat het woord “tuchtiging” (in dit geval) eigenlijk synoniem is met kastijding.


Een voorbeeld van tucht en kastijding bij Israël

Een voorbeeld van kastijding vinden we in het volk Israël. Toen zij door de woestijn naar het beloofde land gingen, mopperden zij iedere keer weer. Ondanks de wonderen die ze in Egypte gezien hadden, ondanks dat de Heere onderweg voor hen zorgde. En God moest straffen. In Deut. 8 : 1 – 6 lezen we: “ALLE geboden die ik u heden gebied, zult gij waarnemen om te doen, opdat gij leeft en vermenigvuldigt en inkomt en het land erft dat de HEERE uw vaderen gezworen heeft. En gij zult gedenken aan al den weg dien u de HEERE uw God deze veertig jaar in de woestijn geleid heeft; opdat Hij u verootmoedigde, om u te verzoeken, om te weten wat in uw hart was, of gij Zijn geboden zoudt houden of niet. En Hij verootmoedigde u en liet u hongeren, en spijsde u met het Man, dat gij niet kendet, noch uw vaderen gekend hadden; opdat Hij u bekendmaakte, dat de mens niet alleen van het brood leeft, maar dat de mens leeft van alles wat uit des HEEREN mond uitgaat. Uw kleding is aan u niet verouderd en uw voet is niet gezwollen, deze veertig jaar. Beken dan in uw hart, dat de HEERE uw God u kastijdt, gelijk als een man zijn zoon kastijdt. En houd de geboden des HEEREN uws Gods, om in Zijn wegen te wandelen en om Hem te vrezen”. In het beloofde land ging het niet beter. Het volk diende veelal de afgoden. Zo mocht de profeet Jeremia het volk Israël in Jer. 6 : 8 toeroepen: “Laat u tuchtigen, Jeruzalem, opdat Mijn ziel van u niet afgetrokken worde; opdat Ik u niet stelle tot een woestheid, tot een onbewoond land”. En Jer. 6 : 10 gaat als volgt verder: “Tot wien zal ik spreken en betuigen, dat zij het horen? Zie, hun oor is onbesneden, dat zij niet kunnen toeluisteren; zie, het woord des HEEREN is hun tot een smaad, zij hebben geen lust daartoe”. Zij namen de tucht niet aan (zie ook Jer. 7 : 28), zij luisterden niet naar Zijn Woord (zie ook Jer. 35 : 13). In Jer. 5 : 3 zegt de profeet: “O HEERE, zien Uw ogen niet naar waarheid? Gij hebt hen geslagen, maar zij hebben geen pijn gevoeld; Gij hebt hen verteerd, maar zij hebben geweigerd de tucht aan te nemen; zij hebben hun aangezichten harder gemaakt dan een steenrots, zij hebben geweigerd zich te bekeren”.

Wij weten dat het volk in ballingschap is gekomen. Maar veel, van wat de profeten zeggen, verwijst ook naar de Grote Verdrukking. Israël is na het verwerpen van de Messias opnieuw in de verstrooiing terecht gekomen. En de profeet Zefanja zegt tegen Israël in de eindtijd (Zef. 1 : 7, 2 : 2): “Zij hoort naar de stem niet, zij neemt de tucht niet aan; zij vertrouwt niet op den HEERE; tot haar God nadert zij niet” (Zef. 3 : 2). Maar dat gaat wel veranderen. Want tijdens de Grote Verdrukking zal Israël weldegelijk zien Wie de Heere is, en Zijn tucht aannemen en zich bekeren. In Zef. 3 : 7 lezen we daarover: “Ik zeide: Immers zult gij Mij vrezen, gij zult de tucht aannemen, opdat haar woning niet uitgeroeid zou worden; al wat Ik haar bezocht heb, waarlijk, zij hebben zich vroeg opgemaakt, zij hebben al hun handelingen verdorven”. En Zef. 3 : 11 en 12 gaan als volgt verder: “Te dien dage zult gij niet beschaamd wezen vanwege al uw handelingen waarmede gij tegen Mij overtreden hebt; want alsdan zal Ik uit het midden van u wegnemen die van vreugde opspringen over uw hovaardij, en gij zult u voortaan niet meer verheffen om Mijns heiligen bergs wil. Maar Ik zal in het midden van u doen overblijven een ellendig en arm volk; die zullen op den Naam des HEEREN betrouwen”. En wanneer Israël de tucht aanneemt, dan zal zij zich tot de Heere keren en tot Hem bidden, wat we in Jes. 26 : 16 gelezen hebben. En dan zal er herstel zijn. Wanneer u bedenkt dat de Heere God Israël de zegen en de vloek heeft voorgehouden (Deut. 28), dan heeft de vloek dus weldegelijk een doel. Namelijk het tot bekering brengen van het volk Israël (Deut. 4 : 29, 30).


Een zaak van droefheid

Waarom wordt het onderwerp “kastijding” binnen het thema “De Christen en lijden” besproken? Omdat kastijding niet leuk is. De Bijbel is daar ook heel duidelijk in. In Hebr. 12 : 11 lezen we: “En alle kastijding, als die tegenwoordig is, schijnt geen zaak van vreugde, maar van droefheid te zijn; doch daarna geeft zij van zich een vreedzame vrucht der gerechtigheid dengenen die door dezelve geoefend zijn”. Kastijding, en let op de woorden, “schijnt” een zaak van droefheid te zijn. Dat is hoe u het ervaart. Dat wordt ook duidelijk wanneer ouders hun kinderen straffen. Vaak wordt er gehuild of zijn er boze gezichten. En dat geldt vaak ook als de kinderen weten dat de bestraffing terecht was. Maar dat is niet alleen bij kinderen zo. Het is iets wat in de mens zit, en iedereen heeft hier in meer of mindere mate last van. En daarom roept de Heere u op om “de tucht des Heeren” niet te verwerpen (Spr. 3 : 11), maar ook om niet verdrietig te zijn over “Zijn kastijding” (Spr. 3 : 11). Hebr. 12 : 5 drukt het sterker uit: “…, en bezwijk niet als gij van Hem bestraft wordt”.


Hoe reageert u?

Stel, u komt in een nare situatie, en iemand wijst u op iets wat u gedaan hebt dat niet strookt met Gods Woord. Wordt u boos? Stopt u zelfs met Bijbellezen en bidden? En vraagt u dus vooral geen vergeving aan de Heere, en al helemaal niet aan uw naaste….? Dat is een manier waarop u zou kunnen reageren. Maar Spreuken 12 : 1 zegt: “WIE de tucht liefheeft, die heeft de wetenschap lief, maar wie de bestraffing haat, is onvernuftig [= onverstandig]”. Het getuigt dus niet van wijsheid, en zeker niet van de wijsheid des Heeren, als mensen Zijn tucht in de wind slaan. U bent misschien een kind van God, maar wanneer u geen vergeving vraagt, komt er wel iets in de weg te staan in de relatie tussen u en uw hemelse Vader. 1 Johannes gaat over de gemeenschap met de Heere. In 1 Joh. 1 : 3 lezen we: “Hetgeen wij dan gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wij u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben, en deze onze gemeenschap ook zij met den Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus”. En in 1 Joh. 1 : 6 lezen we dan ook: “Indien wij zeggen dat wij gemeenschap met Hem hebben, en wij in de duisternis wandelen, zo liegen wij, en doen de waarheid niet”. Dus de gemeenschap met de Heere is in het geding wanneer u niet luistert naar Zijn Woord. Spreuken 15 : 10 zegt zelfs: “De tucht is onaangenaam voor dengene die het pad verlaat, en die de bestraffing haat, zal sterven”.

Er zijn vast mensen die zeggen: “Ho, ho, dit is het Oude Testament”! Maar dit is niet alleen het Oude Testament. In deel 6 van deze serie stonden we stil bij een voorbeeld, over het Avondmaal, dat liet zien dat ziekte door zonde kan ontstaan (1 Kor. 11 : 29 – 32). Dat er daardoor zelfs mensen door de Heere thuisgehaald kunnen worden. Maar ook Rom. 8 : 13 laat dat zien: “Want indien gij naar het vlees leeft, zo zult gij sterven; maar indien gij door den Geest de werkingen des lichaams doodt, zo zult gij leven”. En nee, een kind van God kan niet verloren gaan. Wanneer u IN CHRISTUS bent, mag u zeker zijn van uw behoud. Maar dat neemt niet weg dat u uit de gemeenschap met de Heere kunt raken en dat de Heere u zelfs kan thuishalen. Dat staat dus zelfs in de brieven aan de Gemeente. En dan zegt Spreuken 4 : 13: “Grijp de tucht aan, laat niet af; bewaar haar, want zij is uw leven”. En Spreuken 6 : 23 zegt: “Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens” (zie ook Spr. 10 : 17).


De bestraffingen der tucht zijn de weg des levens

Dus “de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens”. De andere reactie op de kastijding of tuchtiging is dan ook dat u niet bezwijkt en dat u doorgaat (Hebr. 12 : 5). Niet met zondigen, maar u gaat door met Bijbellezen. U gaat bijvoorbeeld in Gods Woord op zoek of u kunt vinden of het klopt dat u fout zat. U blijft bidden. En u vraagt de Heere of Hij u alles wil duidelijk maken. En wanneer u inderdaad fout zat, dan belijdt u uw zonden. Want om in die gemeenschap met de Heere te blijven is het dus nodig om uw zonden te belijden. In 1 Joh. 1 : 9 staat geschreven: “Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve en ons reinige van alle ongerechtigheid“. En vervolgens durft u, indien nodig, zelfs tegen die ander te zeggen: “Vergeef mij”! In dat geval kunt u, net als Israël in de toekomst, zeggen, dat de nood, in dit geval de kastijding, u dichter bij de Heere heeft gebracht. Zoals we in Jes. 26 : 16 gelezen hebben: “HEERE, in benauwdheid hebben zij U bezocht; zij hebben hun stille gebed uitgestort, als Uw tuchtiging over hen was”.


Houd de relatie met de Heere in orde

Zo nu en dan wordt nog weleens beweerd dat we als wederom geboren Christenen geen vergeving meer hoeven te vragen voor onze zonden. De Heere Jezus zou alles al weggedragen hebben. In zekere zin klopt dat, omdat we als gelovigen vergeven zijn en onze verlossing hebben gekregen (Ef. 4 : 32). Dat is onze positie in Christus. Maar onze dagelijkse wandel is soms zo anders dan onze positie… En ziet u dan hoe gevaarlijk zo’n opmerking is? Wanneer u uw zonden niet meer belijdt, raakt u uit de gemeenschap met de Heere… en eigenlijk vraagt u de Heere dan zelf om meer gekastijd te worden. Hoe mooi past hier weer Spr. 28 : 13 bij: “Die zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar die ze bekent en laat, zal barmhartigheid verkrijgen”.


Kastijding is tot uw nut

Wanneer u Gods tucht serieus neemt, de kastijding verdraagt (Hebr. 12 : 7), er in geoefend raakt (Hebr. 12 : 11), zult u ontdekken wat een rijke beloften daar aan vast zitten. Hebr. 12 : 10 zegt: “Want genen hebben ons wel voor een korten tijd, naar dat het hun goeddacht, gekastijd; maar Deze kastijdt ons tot ons nut, opdat wij Zijner heiligheid zouden deelachtig worden”. De Heere doet het tot uw nut. En waarom? Omdat u dan deel zult hebben aan Zijn heiligheid. In uzelf, in uw eigen ik, in uw vlees, woont helemaal niets dat heilig is. Wanneer u wandelt naar het vlees, wandelt u ook niet naar Gods wil. Maar op het moment dat u, als wederom geborene, Zijn tucht, Zijn onderwijzing serieus neemt, dan helpt u dat om uw lichaam te bedwingen (1 Kor. 9 : 27), en om op die manier voor een kroon te strijden (1 Kor. 9 : 24, 25). En alleen op die manier kunt u gehoor geven aan de opdracht die we lezen in bijvoorbeeld 1 Petr. 1 : 18: “Daarom dat er geschreven is: Zijt heilig, want Ik ben heilig”.


Kastijding geeft uiteindelijk Gods vrede

Maar ook lezen we in het tweede deel van Hebr. 12 : 11: “...doch daarna geeft zij van zich een vreedzame vrucht der gerechtigheid dengenen die door dezelve geoefend zijn”. Eigenlijk komt dat op hetzelfde neer als waar deel 6 in deze serie over ging: dat wanneer u niet bezorgd bent, en alles door bidden en smeken bekend maakt bij God, dat dan de vrede Gods in uw hart zal komen, een vrede die “alle verstand te boven gaat” (Filip. 4 : 6, 7). Dat geldt hier ook. Wanneer u zich richt op Zijn Woord, Zijn tucht aanneemt, u reinigt, dan zal Hij u een vrucht geven der gerechtigheid, en deze is vreedzaam. We zien het terugkomen in hetgeen Jakobus over de “Wijsheid van boven” zegt, in Jak. 3 : 17: “Maar de wijsheid die van boven is, die is ten eerste zuiver, daarna vreedzaam, bescheiden, gezeggelijk, vol van barmhartigheid en van goede vruchten, niet partijdig oordelende, en ongeveinsd”. De Heere schenkt u dan Zijn vrede.

En laten we wel zijn, was niet de wijsheid ook een product van het aannemen van de tucht? In Spreuken 29 : 15 staat geschreven: “De roede en de bestraffing geeft wijsheid, maar een kind dat aan zichzelf gelaten is, beschaamt zijn moeder”. Het is dan ook niet voor niets dat na Spreuken 3 : 11 en 12, over het niet verwerpen van de tucht, het niet verdrietig zijn over Zijn kastijding, en dat de Heere kastijdt “dengene dien Hij liefheeft”, dat daarna staat geschreven in Spreuken 3 : 13: “Welgelukzalig is de mens die wijsheid vindt, en de mens die verstandigheid voortbrengt”. Want de wijsheid is beter dan zilver en goud (Spr. 3 : 14), zij is kostelijker dan juwelen (Spr. 3 : 15), zij heeft “langheid der dagen”, “rijkdom en eer” in haar handen (Spr. 3 : 16), zij heeft liefelijke wegen en paden van vrede (Spr. 3 : 17), en zij is een “boom des levens”, en maakt “welgelukzalig” degenen die haar vasthouden (Spr. 3 : 18).

Wat wil een mens nog meer? Daarom moet u niet bezwijken, maar doorgaan en uzelf onderzoeken in het licht van Gods Woord. Laten we afsluiten met Hebr. 12 : 12 en 13: “Daarom, richt wederop de trage handen en de slappe knieën; En maakt rechte paden voor uw voeten, opdat hetgeen kreupel is, niet verdraaid worde, maar dat het veelmeer genezen worde”.


[1]  Op basis van Markus 16 : 15 – 18 wordt dit vaak wel beweerd. Maar meestal claimt men alleen de gave van genezing en de gave van tongen, terwijl dit gedeelte spreekt over 5 merktekenen. Bij de andere zegt men bijvoorbeeld: “Wanneer u per ongeluk gif drinkt, zult u niet sterven”. Bijna nooit wordt gesproken over het opnemen van slangen. Maar in deze teksten is geen sprake van “per ongeluk”. Vele oprechte Christenen die per ongeluk gif binnen hebben gekregen, via de mond of een beet van een slang, zijn gestorven. De Bijbel noemt hier namelijk heel duidelijk 5 merktekenen, die de gelovigen zullen volgen. Maar de gelovigen, van alle tijden, zijn lang niet allemaal in staat om mensen te genezen, in tongen te spreken of duivelen uit te werpen. Deze beloften gelden niet voor alle gelovigen in alle tijden. Wanneer we naar de Bijbelse context kijken, dan zien we dat deze tekenen golden voor één bepaalde groep: de apostelen. En zoals uit het boek Handelingen op vele plaatsen blijkt, deden de apostelen deze dingen dan ook. Deze “merktekenen van een apostel” (2 Kor. 12 : 12) vonden bij de apostelen met betrekking tot het volk Israël plaats, tijdens de periode van het boek Handelingen, en daarna niet meer. Markus 16 : 15 – 18 wordt dan ook niet voor niets gesproken tot de elf discipelen. En de Heere heeft de apostelen bevestigd, zoals staat in Markus 16 : 20 (zie ook Hebr. 2 : 4).
[2]  ‘Bijbel met uitleg’, Uitgeverij De Banier, Apeldoorn, 2015, blz. 970.