Is het Evangelie altijd hetzelfde geweest?

 

Inleiding

In diverse studies in het menu “Hoe de Bijbel te bestuderen” is aandacht besteed aan het recht snijden van Gods woord. Het is een Bijbelse opdracht en daardoor ook van groot belang. En omdat het belangrijk is, zijn daar iedere keer weer Bijbels ongefundeerde aanvallen op, met als doel om het onderuit te halen. Maar u kunt wederom geboren zijn, u kunt Gods bewaarde woord, de StatenBijbel, lezen, u kunt Schrift met Schrift vergelijken, maar wanneer u Gods woorden niet recht snijdt, dan heeft u nog steeds geen helder zicht. En aangezien het een opdracht in Gods woord is, kunt u het niet zomaar naast u neerleggen. U dient op een rechte manier, Schrift met Schrift vergelijkend, verdelingen aan te brengen in Gods woord, omdat sommige zaken nu eenmaal voor Israël zijn, andere zaken voor de Gemeente zijn en weer andere zaken voor de heidenen zijn. Wanneer u dat trouw doet, dan gaat u zien dat Gods woord Zichzelf niet tegenspreekt. Maar laat u het weg, dan gaat u “ongoddelijk ijdel roepen”, zegt Gods woord (2 Tim. 2 : 15, 16). Dan gaat u dingen zeggen die leeg zijn, die niet waar zijn. En omdat u op dat moment de woorden van mensen boven de Heere God en Zijn woorden plaatst, is er volgens de Schrift ook nogeens sprake van afgoderij. U heeft dan een afgod in uw leven. Het laat zien hoe belangrijk dat recht snijden van Gods woord is.

Eén van de aanvallen op het recht snijden van Gods woord wordt gevoed door de veel gehoorde bewering dat het geloof van mensen, dat vereist is om tot redding te komen, altijd hetzelfde geweest zou zijn, en dat dat geloof ook altijd hetzelfde zal blijven. Oftewel: in het Oude Testament zouden mensen op dezelfde manier tot een reddend geloof komen, als dat mensen vandaag de dag tot een reddend geloof komen. Deze bewering is wijd verbreid. Wanneer u in de Schrift op zoek gaat, door Schrift met Schrift te vergelijken, dan wordt echter de onjuistheid van deze bewering aangetoond. En tevens wordt duidelijk dat de Schrift weldegelijk recht gesneden dient te worden.


Is geloof door de eeuwen heen altijd hetzelfde geweest?

We zullen eerst een aantal voorbeelden bekijken, waarin men inderdaad beweert dat het geloof door de tijden heen altijd hetzelfde is geweest. In een artikel, genaamd “Gelovigen in het Oude Testament”, staat het volgende te lezen:

“Zalig word je door Jezus Christus alleen, ook een gelovige uit het Oude Testament als David. Hij had immers ook niets goeds van zichzelf en moest ook leven van genade, van vergeving (Ps. 130), van het offer van Christus. (…) Wij worden zalig alleen door het geloof in het werk dat Jezus gedaan heeft, en David werd zalig alleen door het geloof in wat Hij nog zou doen” [1].

Dit wordt soms ook wel als volgt omschreven: de mensen in het Oude Testament keken vooruit naar het kruis, terwijl wij, de Gemeente, terugkijken naar het kruis. Een tekst die daarvoor wel als bewijs aangehaald wordt, is Hebr. 11 : 13. In Hebreeën 11 worden allerlei geloofsgetuigen uit het Oude Testament gegeven. En dan zegt Hebr. 11 : 13: “Deze allen zijn in het geloof gestorven, de beloften niet verkregen hebbende, maar hebben dezelve van verre gezien en geloofd en omhelsd, en hebben beleden dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren”. Wanneer u vandaag de dag bij “geloof” inderdaad denkt aan het “geloof in Jezus Christus” en dan leest dat allen dat “van verre gezien en geloofd en omhelsd hebben”, dan zou u inderdaad denken dat geloof eigenlijk altijd hetzelfde is geweest. 

Voeg daar aan toe dat vaak ook ontkend wordt dat mensen in het Oude Testament de werken der Wet moesten doen. Als Bijbelgelovigen zeggen we dat Oudtestamentische gelovigen dat wel moesten, maar vaak wordt dus beweerd van niet. In een artikel, “Zijn oudtestamentische gelovigen gered door Jezus?”, is te lezen:

“Gelovigen in het Oude Testament werden niet gered door gehoorzaam te zijn aan de wet van God. De Bijbel leert dit heel duidelijk. “Daarom zal uit werken van de wet geen vlees voor Hem gerechtvaardigd worden.” (Romeinen 3:20). We zijn niet goed genoeg om de hemel te verdienen. Dat is waar voor ons nu, het was ook waar voor gelovigen in het Oude Testament” [2].

Zo zijn er mensen die tot de uitspraak komen dat bijvoorbeeld Abraham “wist dat Jezus, de verlosser zou komen”, dat hij ook geloofde “in de opstanding der doden aangezien hij de toekomstige hemelse onvergankelijke stad Jeruzalem verwachtte”, met als conclusie dat “het eeuwige evangelie van de genade van God” “ook alle eeuwen verkondigd geweest” is aan de mensen. Abraham zou ervan geweten hebben. Het zou al verkondigd zijn onder de Joden door Mozes, en de profeten en Jezus. Men zou in het Oude Testament geweten hebben dat men “van Christus moest leven om zalig te worden”. Die boodschap zou eigenlijk altijd al luid geklonken hebben [3] ...  Maar is dat ook zo? Heeft de boodschap van het Evangelie der Genade Gods altijd al geklonken? Bij die vraag wordt in deze studie verder stilgestaan.


Abraham als voorbeeld

Om antwoord op die vraag te vinden, kijken we naar Abraham. Dat doen we, omdat Abraham vaak als voorbeeld en bewijs aangehaald wordt, om te laten zien dat het geloof en het Evangelie altijd al hetzelfde geweeest zouden zijn. Leest u de Schriftgedeelten Gen. 12 : 1 – 7; Gen. 15 : 1 – 6 en Hebr. 11 : 8 – 10.


Wat is de basis in het geloof voor de Gemeente?

Allereerst is het goed om uw eigen basis in het geloof te zien. Waardoor weet u zich als kind van God behouden? Als het goed is, komt u dan uit bij de verzen Rom. 10 : 9 – 10, die geschreven staan in een brief aan de Gemeente: “Namelijk, indien gij met uw mond zult belijden den Heere Jezus, en met uw hart geloven dat Hem God uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij zalig worden. Want met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid, en met den mond belijdt men ter zaligheid”. Hier staat onomwonden dat wanneer u met uw hart gelooft dat de Heere Jezus uit de doden opgewekt is (en daar zit dus achter dat u ook gelooft dat Hij voor uw zonden gestorven is), en wanneer u dat belijdt, dat het u rechtvaardigt van uw zonden, waardoor u behouden bent. En dát is vandaag de dag hét Evangelie, zoals ook wel verwoord is in 1 Kor. 15 : 1: “VOORTS, broeders, ik maak u bekend het Evangelie, dat ik u verkondigd heb, hetwelk gij ook aangenomen hebt, in hetwelk gij ook staat”. En kijk wat dat inhoudt in de verzen 1 Kor. 15 : 3 en 4: “Want ik heb ulieden ten eerste overgegeven hetgeen ik ook ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden, naar de Schriften; En dat Hij is begraven, en dat Hij is opgewekt ten derden dage, naar de Schriften”. Dát is hét Evangelie. En er is vandaag de dag geen redding buiten Jezus Christus en Zijn volbrachte werk. Maar nu is de vraag: geloofde Abraham dat ook?


Geloofde Abraham dat de Heere Jezus voor Hem opgestaan was?

Een tekst, waaruit men denkt op te maken dat Abraham het Evangelie geloofde, is Gal. 3 : 8, waar geschreven staat: “En de Schrift, tevoren ziende dat God de heidenen uit het geloof zou rechtvaardigen, heeft tevoren aan Abraham het Evangelie verkondigd, zeggende: In u zullen al de volken gezegend worden”. Abraham was klaarblijkelijk “het Evangelie” verkondigd. En dat Evangelie was niet: “Geloof in de Heere Jezus en Zijn volbrachte werk”, maar: “In u zullen al de volken gezegend worden”. Dat waren hele andere woorden, maar Abraham geloofde die woorden, omdat de Heere God het zei. Dat dit te maken heeft met het volbrachte werk van de Heere Jezus, waardoor de zegen tot alle volken kan komen (Gal. 3 : 14), dat kunt u weten op basis van de Schrift, maar dat kon Abraham op dat moment niet weten. Wanneer u zojuist de aangegeven Schriftgedeelten gelezen heeft, dan heeft u kunnen lezen hoe Abraham van de Heere God de opdracht kreeg om op reis te gaan. Hij wist niet waar hij komen zou. Dat nieuwe land was ontastbaar voor hem, het was onzichtbaar voor hem. En toch gehoorzaamde Abraham. Dat was zijn geloof, hij kon het nog niet zien, maar hij wist dat het goed kwam, omdat God het zei (zie ook Hebr. 11 : 1, 6). Zo ook de belofte dat hij zaad zou krijgen. Hij kon het niet zien. En menselijkerwijs, Abraham was daar al door de 80, misschien wel niet meer te geloven. Maar Abraham geloofde God, “en Hij rekende het hem tot gerechtigheid”, staat er dan in Gen. 15 : 6. Dat was niet het geloof dat Jezus Christus voor zijn zonden zou sterven, wat u vandaag de dag rechtvaardigt, maar wel het geloof dat God Zijn beloften, aan hem gedaan, gestand zou doen. En dat rekende de Heere hem tot gerechtigheid.

Ziet u de overeenkomst, op het moment dat u nu in Jezus Christus gelooft? U ziet Hem niet, u ziet de beloofde toekomst niet, u ziet de hemel niet. En toch gelooft u Hem op Zijn woord dat u in Jezus Christus die beloften hebt. En daarom gelooft u in Jezus Christus, dat Hij voor uw zonden gestorven is. En Abraham geloofde nét zo vast, alleen wel in andere zaken.


Heeft Abraham gezien dat de Heere stierf en opstond uit de dood?

Maar de Bijbel zegt toch dat Abraham de dag van de Heere Jezus zag? Joh. 8 : 56 zegt: “Abraham, uw vader, heeft met verheuging verlangd, opdat hij Mijn dag zien zou; en hij heeft hem gezien en is verblijd geweest”. Hier staat toch onomstotelijk dat Abraham de dag van de Heere Jezus gezien heeft, en zich daarin verblijd heeft? Laten we kijken wat Abraham zag, en wat dat met de Heere Jezus te maken heeft. Deze tekst verwijst naar hetgeen Abraham meemaakte toen de Heere God zijn geloof op de proef stelde, en hem vroeg zijn zoon Izak te offeren (Gen. 22 : 2). Opnieuw wordt in die geschiedenis Abrahams geloof duidelijk. Want ondanks dat Izak de zoon van de belofte was, gehoorzaamde Abraham (Gen. 22 : 3). En dan staat er in Gen. 22 : 5 geschreven: “En Abraham zeide tot zijn jongens: Blijft gij hier met den ezel, en ik en de jongen zullen heen gaan tot daar; als wij aangebeden zullen hebben, dan zullen wij tot u wederkeren”. Ziet u dat…? Abraham ging om zijn zoon te offeren, en toch zei hij tegen de knechten: “...als wij aangebeden zullen hebben, dan zullen wij tot u wederkeren”. Waarom Abraham geloofde dat hij met Izak zou terugkeren, leest u in Hebr. 11 : 17 – 19: “Door het geloof heeft Abraham, als hij verzocht werd, Izak geofferd, en hij die de beloften ontvangen had, heeft zijn eniggeborene geofferd (Tot denwelken gezegd was: In Izak zal u het zaad genaamd worden), overleggende dat God machtig was hem ook uit de doden te verwekken; Waaruit hij hem ook bij gelijkenis wedergekregen heeft”. Abraham geloofde dus dat de Heere God Izak kon laten opstaan uit de dood. En dat geloof was zó sterk dat hij het vooraf reeds tegen zijn knechten zei. De Heere had toch gezegd dat hij uit Izak een groot volk zou krijgen? Abraham geloofde dus helemaal niet in de opstanding van de Heere Jezus. Dat kon hij nog niet weten. Wel geloofde hij dat de Heere God iemand uit de doden kon laten opstaan. 

En ja, in deze geschiedenis gaf de Heere God vervolgens een heel mooi beeld van wat de Heere Jezus later zou gaan doen. Abraham hoefde zijn zoon niet te offeren, want de Heere zou namelijk Zelf in een offer voorzien. Wat een vreugde heeft hij daar met de Heere en zijn zoon Izak beleefd. In Gen. 22 : 13 en 14 lezen we: “Toen hief Abraham zijn ogen op en zag om; en zie, achter was een ram in de verwarde struiken vast met zijn hoornen; en Abraham ging en nam dien ram en offerde hem ten brandoffer in zijns zoons plaats. En Abraham noemde den naam van die plaats: De HEERE zal het voorzien. Waarom heden ten dage gezegd wordt: Op den berg des HEEREN zal het voorzien worden”. De Heere beloofde hem zelfs een Zaad, waarin alle volken gezegend zullen worden (Gen. 22 : 18). Ging Abraham hier de Heere Jezus verkondigen? Nee, dat is nergens in Genesis te lezen. U kunt, op basis van Gods verdere openbaring in de Schrift, achteraf weten dat de Heere hier een beeld van het offer van de Heere Jezus mee gaf (Gal. 3 : 16). Abraham kon van het volbrachte werk van de Heere Jezus echter nog niet weten, maar hij geloofde dus wel in de opstanding. En Abraham deed wel profetisch de uitspraak: “De Heere zal het voorzien”. En daarmee zag hij reeds de dag van de Heere Jezus.


Abraham alleen gerechtvaardigd uit het geloof?

Als het om Abrahams rechtvaardiging gaat, haalt men eigenlijk altijd Gen. 15 : 6 aan: “En hij geloofde in den Heere, en Hij rekende het hem tot gerechtigheid”. Echter de Schrift laat zien dat Abraham, toen hij zijn zoon offerde, opnieuw gerechtvaardigd werd. Maar dat was wel uit een werk. Dit blijkt uit Jak. 2 : 21. Tussen die twee geschiedenissen (Gen. 15 en Gen. 22) zit echter meer dan 40 jaar. Voor de Gemeente geldt echter dat u in Jezus Christus Gods rechtvaardigheid toegerekend krijgt (2 Kor. 5 : 21; Gal. 2 : 16). En de brieven aan de Gemeente laten zien dat al verbranden al uw werken, dat uw ziel in Christus wel gerechtvaardigd is, en dus behouden is (1 Kor. 3 : 13 – 15). Daar ziet u opnieuw een verschil tussen Abraham en u als gelovige. Waarom Jakobus dat dan wel behandelt, wordt hier niet uitgebreid besproken, maar het heeft te maken met het feit dat zijn brief niet aan de Gemeente geschreven is, maar aan de twaalf stammen in de verstrooiing, aan Israël (Jak. 1 : 1). In de studie “Worden wij gerechtvaardigd uit de werken? (Jak. 2 : 24 en Rom. 4 : 2, 3)” kunt u hier meer over lezen.


Zag Abraham uit naar het Nieuwe Jeruzalem?

Dan willen we nog naar één aspect van Abrahams geloof kijken. Het betreft nog een vers dat vaak aangehaald wordt om te laten zien dat Abraham exact hetzelfde zou geloven als een kind van God in deze tijd gelooft. Het betreft het uitzien naar het Nieuwe Jeruzalem. Het wordt gebaseerd op Hebr. 11 : 10: “Want hij verwachtte de stad die fundamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is”. Wanneer u dit leest: “welker Kunstenaar en Bouwmeester God is”, dan ligt het misschien voor de hand om aan het Nieuwe Jeruzalem te denken. Maar het punt is dat Abraham op reis ging naar een ander land op aarde. Dat leest u ook in Hebr. 11 : 8 en 9. Ondanks dat dat op aarde was, was het wel het land van Gods belofte. Ook in Genesis leest u keer op keer dat Abraham een landbelofte gedaan was, voor een land hier op aarde. We hebben het in Gen. 12 : 1 gelezen. U kunt het ook in Gen. 13 : 15, Gen. 15 : 7 en Gen. 17 : 8 lezen. En in Gen. 22 : 17 leest u het opnieuw: “Voorzeker zal Ik u grotelijks zegenen en uw zaad zeer vermenigvuldigen, als de sterren des hemels en als het zand dat aan den oever der zee is; en uw zaad zal de poort zijner vijanden erfelijk bezitten”. Wanneer uit Abraham later Jakob, Israël voortkomt, ziet u die landbelofte ook iedere keer weer terugkomen (zie bijv. Deut. 32 : 11). Ook de profeten tonen aan dat Israël, weliswaar na een periode van benauwdheid, weer in het land zal wonen (zie bijv. Jes. 11 : 11, 12). Israël heeft ook in de toekomst een aardse zegen. Dat staat in tegenstelling tot de Gemeente, dat een hemelse zegening heeft. De Gemeente wordt als een reine maagd voorgesteld aan de Heere Jezus (2 Kor. 11 : 2; Ef. 5 : 22 – 32). Zij zal dan ook de Bruid van het Lam zijn (Openb. 19 : 7) en zij woont in het Nieuwe Jeruzalem, dat als de bruid des Lams versierd is (Openb. 21 : 2, 9, 10). Nu laat de Heere God in Zijn woord zien dat het volk Israël in het Duizendjarig Vrederijk in het land zal wonen (Ezech. 48). In het land zal een nieuwe tempel zijn (vanaf Ezech. 40 beschreven). Maar Jeruzalem heeft daar dus ook een plaats in. Niet het hemelse Nieuwe Jeruzalem, dat pas na het Laatste Oordeel naar de aarde zal afdalen (Openb. 21 : 2), maar gewoon het aardse Jeruzalem dat in het Duizendjarig Vrederijk hersteld zal zijn. En dan leest u in Ezech. 48 : 35 hoe die stad dan zal heten: “Rondom achttienduizend; en de naam der stad zal van dien dag af zijn: De HEERE is ALDAAR”. Het zal de stad van de grote Koning zijn. Dat is de vervulling van de landbelofte aan Abraham. Abraham was niet op zoek naar het hemelse Jeruzalem, maar naar een volmaakte stad van de Heere op aarde. En hij ging in geloof.

Daar waar Abraham een aardse stad zocht, die hij nog niet gekregen heeft, maar wel zal krijgen, daar zoekt de Gemeente die hemelse stad. Daar wordt in Hebr. 11 : 16 naar verwezen: “Maar nu zijn zij begerig naar een beter, dat is naar het hemelse. Daarom schaamt Zich God hunner niet, om hun God genaamd te worden; want Hij had hun een stad bereid”. Daar staat het woordje “nu”. Het werd in eerste instantie aan gelovigen geschreven in de tijd dat de brief geschreven werd, na het sterven en de opstanding van de Heere Jezus. U mag als gelovige nu naar de hemel uitzien. Met die belofte is de Heere Jezus ook naar de Vader gegaan. Joh. 14 : 1 – 3 zeggen: “UW hart worde niet ontroerd; gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij. In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen; anderszins zo zou Ik het u gezegd hebben; Ik ga heen om u plaats te bereiden. En zo wanneer Ik heen zal gegaan zijn en u plaats zal bereid hebben, zo kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt waar Ik ben”. Ook hier blijkt weer uit dat Abrahams geloof inhoudelijk duidelijk verschilde van het geloof van u als kind van God vandaag de dag.


Abrahams geloof was inhoudelijk klaarblijkelijk anders...

Het Evangelie, waar Abraham in geloofde, was inhoudelijk anders. Abraham had zicht op wat de Heere Jezus zou gaan doen, zonder Hem daadwerkelijk te kennen. En Abraham zocht een stad van God op aarde. Wanneer u vandaag de dag gelooft dat alle volken gezegend zullen worden, dat u eens zult opstaan en een stad van God op aarde zoekt, zonder Jezus Christus, dan bent u alsnog verloren en gaat u naar de hel. Want er is alleen redding in het geloof dat Jezus Christus naar de Schriften voor uw zonden gestorven en opgestaan is. Ziet u het verschil?


Werkte men in het Oude Testament niet voor redding?

En dan nog één ding: die werken, hoe zit het daar nu mee? In het tweede citaat aan het begin van deze studie, heeft u kunnen lezen dat men wel stelt dat de gelovigen van het Oude Testament niet behouden werden door gehoorzaam te zijn aan de werken van de wet. Want, en dat onderbouwt men dan met een tekst als Rom. 3 : 20, niemand kan uit de werken der Wet gerechtvaardigd worden. Het probleem is dat men de kennis van de brieven aan de Gemeente terugleest in het Oude Testament. In het Oude Testament moest men weldegelijk der werken der Wet doen. Het klopt dat de Heere Jezus óók voor de zonden van de Oudtestamentisch gelovigen gestorven is. Rom. 3 : 25 is heel duidelijk: “Welken God voorgesteld heeft tot een Verzoening door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden die tevoren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods”. Het bloed van de offerdieren kon de zonden inderdaad niet totaal wegnemen (Hebr. 10 : 4). Daarom moest de Heere Jezus komen. En in het Oude Testament was de Heere God daarom verdraagzaam, wetende dat Hij Zijn Zoon zou zenden. Maar dat neemt niet weg dat men in het Oude Testament de Heere moest zoeken, op de manier zoals Hij dat Zelf geopenbaard had. En wanneer men zich niet aan de Wet hield, dan stierf men in de zonden. Dan ging men verloren. Een tekst als Ezech. 18 : 24 maakt dit heel duidelijk: “Maar als de rechtvaardige zich afkeert van zijn gerechtigheid, en onrecht doet, doende naar al de gruwelen die de goddeloze doet, zou die leven? Al zijn gerechtigheden die hij gedaan heeft, zullen niet gedacht worden; in zijn overtreding waardoor hij overtreden heeft, en in zijn zonde die hij gezondigd heeft, in die zal hij sterven”. Het gaat hier duidelijk om het DOEN van de wil van God. Mocht het niet duidelijk genoeg zijn, leest u dan voor uzelf de context: Ezech. 18 : 20 – 24. Zondigde men, dan stierf men als een goddeloze. Juist daarom had de Heere God in die tijd de offers ingesteld. Men kon onder Zijn verdraagzaamheid reeds vergeving ontvangen. Maar wanneer men dat niet deed, of wanneer men er ijdel mee omging, waren de gevolgen voor henzelf. Het is in elk geval niet voor niets dat de Heere Jezus aangaf dat de kinderen van het Koninkrijk naar de hel verwezen zullen worden. En dat gaat het echt over Zijn volk (Matth. 8 : 12).


Zelfs de discipelen kenden de opstanding van de Heere Jezus niet

Feit is dat men in het Oude Testament niet vooruit keek naar het kruis. Het Evangelie der Genade Gods van het Volbrachte Werk van de Heere Jezus werd niet al in het Oude Testament verkondigd. Mocht u er nog aan twijfelen: als het in het Oude Testament reeds luid verkondigd werd, dan mocht u toch verwachten dat de discipelen, de trouwe volgelingen van de Heere Jezus, het zouden weten. Maar zelfs de discipelen begrepen er tot na Zijn opstanding helemaal niets van. In Luk. 24 : 6 en 7 staat bijvoorbeeld geschreven: “Hij is hier niet, maar Hij is opgestaan. Gedenkt hoe Hij tot u gesproken heeft, als Hij nog in Galiléa was, Zeggende: De Zoon des mensen moet overgeleverd worden in de handen der zondige mensen, en gekruisigd worden, en ten derden dage weder opstaan”. En toen werd dit de discipelen verteld, waarop we hun reactie in Luk. 24 : 11 lezen: “En haar woorden schenen voor hen als ijdel geklap, en zij geloofden haar niet”. Zelfs toen geloofden zij het nog niet! Dus laat staan dat zij reeds vooruit zagen naar een kruis en het volbrachte werk. 


Het Evangelie der Genade Gods was een verborgenheid

Maar als de discipelen, in aanwezigheid van de Heere Jezus Zelf, het al niet begrepen, denkt u dan echt dat andere Oudtestamentische gelovigen het wel begrepen? De Heere maakt duidelijk dat het Evangelie, dat in deze Gemeente-tijd verkondigd wordt, een verborgenheid was. In Ef. 3 : 3 – 5 staat geschreven: “Dat Hij mij door openbaring heeft bekendgemaakt deze verborgenheid (gelijk ik met weinige woorden tevoren geschreven heb, Waaraan gij dit lezende, kunt bemerken mijn wetenschap in deze verborgenheid van Christus), Welke in andere eeuwen den kinderen der mensen niet is bekendgemaakt, gelijk zij nu is geopenbaard aan Zijn heilige apostelen en profeten door den Geest”. Ondanks dat de profeten het aankondigden, wat wij nu achteraf kunnen zien, was het verborgen. En dus kon het niet vooraf omhelsd worden. En daar was een reden voor. Als het wel bekend was geweest, had de duivel het niet zover laten komen dat de Heere Jezus kruisigd werd (1 Kor. 2 : 8). 


Tot slot

Laat u dus niet wijs maken dat het Evangelie der Genade Gods altijd al verkondigd is. Ja, het is mogelijk om teksten uit Gods woord zo bij elkaar te zetten, dat het wel zo lijkt. En mensen die het recht snijden van Gods woord afwijzen, willen u dat laten geloven, zodat ook u het recht snijden afwijst. Maar het is niet zo. Gods woord dient recht gesneden te worden. Al is er in de Gemeente-tijd één Evangelie (Gal. 1 : 7), door de geschiedenis heen zijn er weldegelijk verschillende soorten Evangelie. En wanneer u dat afwijst, dan gaat u “ongoddelijk ijdel roepen” (2 Tim. 2 : 16). Dan gaat u lege, onjuiste dingen roepen, die tegen de Heere ingaan. Bijvoorbeeld dat het Evangelie der Genade Gods reeds in het Oude Testament verkondigd werd. Dus wilt u als kind van God helder zicht hebben op Gods woord? Snijdt u de Schrift dan recht op basis van Schrift met Schrift vergelijken in het door de Heere bewaarde woord van God, de StatenBijbel.


[1]  “Gelovigen in het Oude Testament”, ds. M. van Reenen, Reformatorisch Dagblad, 17-09-2014, https://www.digibron.nl/viewer/collectie/Digibron/id/tag:RD.nl,20140917:
newsml_18aca33b686b0c46429862f9ed0ef865.
[2]  “Zijn oudtestamentische gelovigen gered door Jezus?” Marten Visser, Bijbelwoord, 19-09-2025, bron: https://www.bijbelwoord.nl/waren-oudtestamentische-gelovigen-gered-door-jezus/.
[3]  “De bedelingenleer getoetst”, Leendert vd Heuvel, Werkendam, 21-10-2025.