Evangelisten, herders en leraars

bouwen op het fundament van een levende Tempel 




Inleiding

 

De Gemeente van de Heere Jezus Christus, Zijn lichaam, wordt een Tempel genoemd, een levend Gebouw, bestaande uit levende stenen. Het fundament van die Tempel bestaat allereerst uit Jezus Christus! Hij is de uiterste Hoeksteen waar het gehele Gebouw op gebouwd wordt. Maar tevens laat de Heere zien dat apostelen en profeten ook tot het fundament behoren. Waarom? Omdat zij een openbarende gave hadden. God openbaarde hen Zijn Woord, en zij mochten dat Woord doorgeven aan de mensen. Zijn Woord is voor ons in deze tijd compleet, apostelen en profeten zijn er vandaag de dag niet meer. We hebben dat gezien aan de hand van verschillende Schriftplaatsen.

 

   

De Gemeente groeit

 

De Gemeente, is een levend Gebouw, een lichaam, waarin mensen ingevoegd worden, die Jezus Christus hebben aangenomen als hun Verlosser. Het is een Gebouw dat groeit in de tijd. Het begon bij Jezus Christus, bij Zijn volbrachte werk aan het kruis van Golgotha. Dat offer is in het verleden eenmaal geschied (Hebr. 10 : 10)! Hij is dan ook de uiterste Hoeksteen. Op grond van Zijn vergoten bloed is de Redding voor de mensen mogelijk. En sinds Zijn offer, en de uitstorting van de Heilige Geest op het Pinksterfeest, worden mensen in Zijn lichaam ingevoegd. Op die eerste dag komen, zo kunt u in Hand. 2 : 41 lezen, 3000 mensen tot geloof. In Hand. 4 : 4 lezen we vervolgens over 5000 mannelijke gelovigen! En zo zien we hoe de Gemeente groeit in aantal. Deze mensen zijn ondertussen lang overleden, en toch zijn zij nog steeds deel van Zijn lichaam. Ook zij zullen bij de laatste bazuin opstaan met de anderen, die in Christus gestorven zijn, en te zamen met de dan in Christus levenden, zullen zij opgenomen worden, de Heere tegemoet in de lucht (1 Thess. 4 : 16 en 17). Maar dat betekent dat de groei van de Gemeente begint bij Pinksteren en ophoudt bij de Opname van de Gemeente! En ondanks dat we in een tijd van afval leven vandaag de dag (2 Thess. 2 : 3), betekent iedere nieuwe wederom geborene groei van de Gemeente! Ook al zijn dat er geen 3000 meer per dag, zoals op dat eerste Pinksterfeest, de Gemeente groeit. En dat brengt ons, bij onze figuur van de Gemeente, zoals hieronder opnieuw afgebeeld.

  


Het fundament van de Gemeente is dus in de begin-periode van die Gemeente gelegd. Zo behoren de apostelen en profeten, volgens Ef. 2 : 20 en 21, tot dat fundament. Ook zij behoren tot de begin-periode. Voor de apostelen blijkt dat zelfs heel duidelijk, omdat er van hen geschreven staat, dat zij (oog)getuigen zijn van Jezus Christus’ lijden, sterven en Opstanding, en omdat er aangegeven wordt in Gods Woord dat er van hen ‘laatsten’ geweest zijn (1 Kor. 4 : 9). Volgens Ef. 2 : 20 en 21 geldt voor de profeten dus ook dat zij tot de begin-periode horen. Nog een schema (de tijdlijn) is weergegeven aan het eind van de studie over de apostelen.

 

   

Bouwen op het fundament

 

In Ef. 4 : 11 staat geschreven over de gaven die de Heere aan de Gemeente gegeven heeft, gaven in de vorm van mensen: “En Dezelfde heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars”. Bij de apostelen en de profeten hebben we al stilgestaan. Zij vormen samen met Jezus het fundament. Via hen openbaarde God Zijn Woord aan de wereld. En op dat fundament wordt het Gebouw van de Gemeente gebouwd. God openbaarde Zijn Woord niet aan de Evangelisten, en niet aan de herders en leraars. Zij maken gebruik van Hetgeen voor hen opgeschreven is, zij bouwen op het fundament wat voor hen gelegd is.

  

En van de Evangelisten, de herders en leraars staat niet in Gods Woord aangegeven, dat zij aan een bepaalde periode binnen de Gemeente gebonden zijn. Zij waren er toen reeds, maar zijn er ook vandaag de dag. Met welk doel? Ef. 4 : 12 en 13 zeggen: “Tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing van het lichaam van Christus; totdat wij allen zullen komen tot de enigheids des geloofs en der kennis van de Zoon Gods, tot een volkomen man, tot de maat van de grootte der volheid van Christus”. Vers 14 en 15 laten vervolgens zien dat een gelovige zich dan niet door alle wind van leer van zijn stuk laat brengen, maar dat deze standvastig zal zijn en dan zal groeien in Jezus Christus. Dit gedeelte doet erg veel denken aan wat Paulus tegen Timotheüs zegt in 2 Tim. 4 : 2 – 5: “Predik het woord; houd aan tijdig, ontijdig; weerleg, bestraf, vermaan in alle lankmoedigheid en leer. Want er zal een tijd zijn, wanneer zij de gezonde leer niet zullen verdragen; maar kittelachtig zijnde van gehoor, zullen zij zichzelf leraars vergaderen, naar hun eigen begeerlijkheden; en zullen hun gehoor van de waarheid afwenden, en zullen zich keren tot fabels. Maar gij, wees wakker in alles, lijd verdrukkingen, doe het werk van een evangelist, maak dat men van uw dienst ten volle verzekerd zij”. Het is dus de bedoeling dat wij, door te leren van het Woord van God, standvastig zijn en blijven, te midden van een tijd waarin mensen de gezonde leer niet meer verdragen. En in die tijd leven wij, een tijd van afval, kort voor de komst van de Heere Jezus voor Zijn Gemeente.

 

   

Evangelisten, herders en leraars zijn gaven

 

Om Zijn Gemeente op te bouwen, gebruikt God ook in deze eindtijd dus nog steeds “Evangelisten, herders en leraars”.

  

In Ef. 4 : 11 staat dat God “sommigen tot evangelisten”, en “sommigen tot herders en leraars” heeft gegeven. De Heere heeft sommigen die gave gegeven: niet iedereen is een Evangelist, en niet iedereen is een herder en leraar. Het is dan ook niet voor niets een gave (Ef. 4 : 8)! Uit het feit dat het woordje ‘sommigen’ ook apart vermeld staat voor zowel apostelen als voor profeten, blijkt dus dat ‘herders en leraars’ een gave is, die God aan één en dezelfde persoon geeft. ‘Herders’ behoren dus óók ‘leraars’ te zijn.  Maar een ‘Evangelist’ hoeft dus nog geen ‘herder en leraar’ te zijn of andersom.

 

   

Evangelisten

 

Wat is een Evangelist? Wanneer we naar het woord op zich kijken, betekent Evangelist: ‘brenger van een goede boodschap’, want Evangelie betekent: ‘goede/blijde boodschap’. Maar, zoals we gezien hebben in Gods Woord, er bestaan verschillende soorten Evangelie. In de Gemeente-bedeling hoort een Evangelist de boodschap van het Evangelie der genade Gods te brengen, de boodschap van het lijden, het sterven en de Opstanding van Jezus Christus, en niet bijvoorbeeld het Koninkrijksevangelie uit de Evangeliën. Wat zegt de Bijbel nu over een Evangelist? We hebben in 2 Tim. 4 : 5 gelezen over “het werk van een evangelist”. Ook hebben we in Ef. 4 : 11 gelezen dat God “sommigen tot evangelisten” gegeven heeft. Daarnaast komt het woordje ‘evangelist’ nog maar één keer in de Bijbel voor. En wel in Hand. 21 : 8, waar we lezen: “En de volgende dag gingen Paulus en wij, die met hem waren, van daar en kwamen te Cesaréa; en gegaan zijnde in het huis van Filippus, de evangelist (die één was van de zeven), bleven wij bij hem”. Hier wordt Filippus dus “de evangelist” genoemd. Dit zijn alle teksten waarin het woordje “evangelist” voorkomt. Dit geeft ons absoluut nog niet de betekenis van het woord. Maar laten we eens kijken hoe Filippus aan het werk was. In Hand. 8 : 26 e.v. lezen we over de ontmoeting van Filippus met de kamerling. De kamerling was komen aanbidden in Jeruzalem, maar hij kende Jezus nog niet. Wel las hij in zijn wagen het boek Jesaja (Hand. 8 : 28). Toen Filippus bij hem kwam, vroeg hij de kamerling: “…Verstaat gij ook hetgeen gij leest?” (Hand. 8 : 30). Waarop de kamerling ontkennend antwoordde, want niemand gaf hem onderricht (Hand. 8 : 31). Vervolgens lezen we in Hand. 8 : 35 wat Filippus deed: “En Filippus deed zijn mond open en beginnende van die zelfde Schrift, verkondigde hem Jezus.” Verkondigde Filippus de kamerling Koning Jezus? Nee! De Schriftplaats, die de kamerling las, was een profetie van Jesaja over het lijden van de Heere Jezus. In Hand. 8 : 32 en 33 lezen we: “En de plaats der Schriftuur, die hij las was deze: Hij is gelijk een schaap ter slachting geleid; en gelijk een lam stemmeloos is voor hem, die het scheert, alzo doet Hij Zijn mond niet open. In Zijn vernedering is Zijn oordeel weggenomen; en wie zal Zijn geslacht verhalen? Want zijn leven wordt van de aarde weggenomen”. U kunt deze tekst vinden in Jes. 53 : 7. In Jes. 53 : 8 staat zelfs: “…om de overtreding van Mijn volk is de plaag op Hem geweest.” En zo zijn er in Jesaja meerdere plaatsen die profetisch spreken over de komst en het plaatsvervangend lijden en sterven van de Heere Jezus. En zo kon Filippus het Evangelie der genade Gods, over het lijden, het sterven en de opstanding van Jezus Christus uitleggen aan de kamerling. En dat deed hij aan de hand van het Woord van God (Hand. 8 : 35). Filippus onderwees een op dat moment nog zoekende ongelovige uit Gods Woord. En de kamerling kwam tot geloof en liet zich dopen (Hand. 8 : 36 – 38). Als slot van dit gedeelte vinden we dan in Hand. 8 : 40: “Maar Filippus werd gevonden te Azote, en het land doorgaande, verkondigde hij het Evangelie in alle steden…”. Het werk van een Evangelist… het Evangelie verkondigen in alle steden… is: ongelovigen aan de hand van de Schrift uitleggen wat het Evangelie der genade Gods is! Oftewel: de uitleg van het plaatsvervangend lijden en sterven en de Opstanding van Jezus Christus!

 

   

Is het tegenwoordige evangeliseren wel Evangeliseren?

 

De Bijbel zegt dat de Heilige Geest de wereld overtuigt van zonde, van gerechtigheid en van oordeel (Joh. 16 : 8). Het is God Zelf die in mensenharten werkt om hen de ogen te openen voor de waarheid. Maar hoe kent de wereld Zijn Woord? Daar ligt het werkterrein van de Evangelist: mensen in aanraking brengen met Gods Woord, en datzelfde Woord uitleggen, aan de hand van de Schrift Zelf: Schrift met Schrift vergelijken! Efeze 4 : 11 laat zien dat God sommigen de gave gegeven heeft om dit in de praktijk te brengen. Laten we denken aan de periode in de geschiedenis dat de grote opwekkingen plaatsvonden. Dat mensen letterlijk tot zondebesef kwamen en hun zonden beleden en hun leven gaven aan Jezus Christus. En dan kunnen we denken aan namen van mannen als Wesley, Whitefield, Hudson Taylor e.a. En ook vandaag zijn er velen die het Woord zaaien… Maar: Ook hebben we tegenwoordig vele mensen die wel ‘evangelist’ genoemd worden, maar zijn zij het ook? We leven vandaag de dag in een tijd van afval. En dat zien we ook in de ‘Evangelie-verkondiging’. Men wil met wereldse zaken het evangelie van Jezus Christus aantrekkelijk maken. En in plaats van de oproep dat de mens zondig is en het vergoten bloed van de Heiland nodig heeft, predikt men het vage: ‘Je hebt Jezus nodig’, om vervolgens: ‘uit je dak te gaan voor Jezus’ (voorbeeld: interviews EO-Jongerendagen). Of men predikt niet eens meer, maar houdt toneelstukjes, en gaat de kinderen in de stad schminken, en men houdt een rock-concert. Dat is de moderne wereld die niet wil breken met de zonde! Ook horen we vaak dat men het Woord predikt, uit de ‘bijbel’ leest, en vervolgens zegt: ‘Dit staat er, maar eigenlijk moet je daar het volgende lezen…’, of: ‘tussen de regels door moet je lezen, want er wordt bedoeld…’. Dat is de wereld van de afval, die wel religieus wil zijn, maar de Bijbel letterlijk lezen en toepassen… Dat is een straatje te ver!

  

Wanneer we vandaag de dag zien dat alle grote organisaties op de ‘gevoelstoer’ zijn, en allemaal lonken naar de Roomse hoer van Babylon (Openb. 17 en 18), en Gods Woord geweld aandoen, is het goed om het volgende te beseffen. De Heere heeft sommigen een speciale ‘gave van Evangelist’ gegeven, om zich daarop toe te leggen, maar alle gelovigen hebben de opdracht de geestelijke wapenrusting aan te doen (Ef. 6 : 11), waaronder de voeten vallen, waarvan geschreven staat: “en de voeten geschoeid hebbende met bereidheid van het Evangelie des vredes” (Ef. 6 : 15). Wij allen, als wederom geboren kinderen Gods, hebben “de bediening der verzoening” ontvangen (2 Kor. 5 : 18). De bediening om mensen te confronteren met het Evangelie, om de oproep te laten horen: “Laat u met God verzoenen”. We lezen daarvan in 2 Kor. 5 : 18 – 20: “En al deze dingen zijn uit God, Die ons met Zichzelf verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening der verzoening gegeven heeft. Want God was in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende; en heeft het woord der verzoening in ons gelegd. Zo zijn wij dan gezanten van Christus’ wege, alsof God door ons bad; wij bidden van Christus’ wege: Laat u met God verzoenen”. In feite behoren wij allen, op onze eigen stek, kleine evangelisten te zijn. Of wij dat altijd zijn, of wij dat altijd kunnen zijn, is een tweede; maar Gods oproep daartoe vinden wij in Gods Woord!

 

   

Herders en leraars


 ‘Evangelisten’ zijn er om mensen aan de kudde des Heeren toe te voegen, vervolgens geeft de Heere ‘herders en leraars’ om de Gemeente, Zijn Lichaam, te onderwijzen en op te bouwen.  Het woord ‘herder’ staat in de King James 1611 aangegeven met het Engelse ‘pastor’. De herder zorgt dat de kudde schapen gevoed wordt, maar ook beschermd wordt tegen wilde dieren. De herder houdt overzicht over de kudde. De herder van een gemeente is dan ook wel bekend onder een andere naam, als ‘ouderling’ in de Statenvertaling, en als ‘elder’ in de King James 1611, ook wel vertaald met ‘oudste’. Dat een ouderling of oudste een herder is, blijkt onder andere uit 1 Petr. 5 : 1 – 4: “De ouderlingen, die onder u zijn, vermaan ik, die een medeouderling, en getuige van het lijden van Christus ben, en deelachtig de heerlijkheid, die geopenbaard zal worden: Weidt de kudde Gods, die onder u is, hebbende opzicht daarover, niet uit dwang, maar gewillig; noch om vuil gewin, maar met een volvaardig gemoed; noch als heerschappij voerende over het erfdeel des Heeren, maar als voorbeelden der kudde geworden zijnde. En als de overste Herder verschenen zal zijn, zo zult gij de onverwelkelijke kroon der heerlijkheid behalen”. Zoals we zagen, wordt aan het herderschap ook het leraarschap verbonden. Om te kunnen waken over de kudde, is het nodig om de kudde te kunnen onderrichten uit Gods Woord. Vandaar dat we in 1 Tim. 3 : 2 geschreven vinden: “Een opziener dan moet onberispelijk zijn, de man van één vrouw, wakker, matig, eerbaar, gaarne herbergende, bekwaam om te leren…”. Zo zijn er nog meer eisen die aan een opziener gesteld worden, maar het gaat hier nu even om het “bekwaam om te leren”. En dat alles om de kudde te beschermen, zodat de Gemeente van Jezus Christus zal groeien in Christus. Dit is dus geen groei in kwantiteit (aantallen), maar een groei in kwaliteit! Zoals Ef. 4 : 14 en 15 zeggen: “Opdat wij niet meer kinderen zouden zijn, die als de vloed bewogen en omgevoerd worden met alle wind der leer, door de bedriegerij der mensen, door arglistigheid, om listig tot dwaling te brengen; maar de waarheid betrachtende in liefde, alleszins zouden opwassen in Hem, Die het Hoofd is, namelijk Christus”.