Wie is nu Gods eerstgeborene? Israël of Efraïm?
Spreken Ex. 4 : 22 en Jer. 31 : 9 elkaar tegen?



De Heere God maakt in Zijn woorden duidelijk dat Hij Israël als volk apart heeft gezet. De Heere God heeft Israël uitgekozen om de mensheid Zijn woorden te geven (Rom. 3 : 2), om de mensheid Zijn Zoon te geven (Joh. 4 : 22; Hand. 4 : 12). In Deut. 14 : 2 lezen we bijvoorbeeld over het volk: “Want gij zijt een heilig volk den HEERE uw God, en u heeft de HEERE verkoren om Hem tot een volk des eigendoms te zijn, uit al de volken die op den aardbodem zijn”. En zo zijn er meer plaatsen waar we dat kunnen lezen (bijv. Ex. 19 : 5; Deut. 7 : 6; Mal. 3 : 17). Er is geen ander volk op deze aarde dat door de Heere uitgekozen is, en, door eigen keuzes overigens, dat door de Heere ter zijde is gezet, zodat ook alle andere mensen tot behoud kunnen komen. Maar dat levert het volk Israël wel dat zij als enigen de belofte hebben dat er een moment komt dat zij als volk geheel tot bekering gaat komen (Rom. 11 : 11, 12, 26). Van dat Israël staat in Ex. 4 : 22 geschreven: “Dan zult gij tot Farao zeggen: Alzo zegt de HEERE: Mijn zoon, Mijn eerstgeborene is Israël”. In het Oude Testament komt geen wedergeboorte voor. Dat kan pas sinds Pinksteren. Maar... toch wordt Israël, als volk weliswaar, Gods eerstgeboren zoon genoemd.

Maar dan lezen we in Jer. 31 : 9 het volgende: “Zij zullen komen met geween, en met smekingen zal Ik hen voeren; Ik zal hen leiden aan de waterbeken, in een rechten weg, waarin zij zich niet zullen stoten; want Ik ben Israël tot een Vader, en Efraïm, die is Mijn eerstgeborene”. Hier wordt Efraïm Gods eerstgeborene genoemd. Maar Efraïm was één van de zonen van Jozef. Efraïm was één van de stammen die een gebied kreeg in het beloofde land. Dus klopt dat wel? Is dit geen tegenstrijdigheid in Gods woord?

Nee, dit is geen tegenstrijdigheid in Gods woord. Laten we allereerst naar het woordje “eerstgeborene” kijken. Het wordt in Gods woord op twee manieren gebruikt. In de eerste plaats is het het eerste kind dat bij een echtpaar geboren wordt. Zo wordt de Heere Jezus Maria’s eerstgeboren Zoon genoemd (Matth. 1 : 24, 25). Maar zo zien we, door de geschiedenis van het Oude Testament heen, dat de eerstgeborene de zegen van de eerstgeboorte krijgt, wat ook wel “de eerstgeboorte” genoemd wordt (Deut. 21 : 15 – 17). En deze eerstgeboorte ging soms niet naar de eerstgeborene. Denk aan het feit dat bijvoorbeeld Jakob boven Ezau gezegend werd (Gen. 27 : 33).

We zagen al dat het volk Israël een speciale plaats kreeg van de Heere, boven alle volken (Deut. 28 : 1). En dat is dan ook de reden dat Israël de “eerstgeborene” genoemd wordt in Ex. 4 : 22.

Maar hoe zit het dan met Efraïm? Efraïm was niet de eerstgeboren zoon van Jozef. Dat was Manasse. Toch kreeg Efraïm, net als Jakob, de eerstgeboorte. We lezen in Gen. 48 : 13 en 14, toen Jakob de zonen van Jozef zegende: “En Jozef nam die beiden, Efraïm met zijn rechterhand tegenover Israëls linkerhand, en Manasse met zijn linkerhand tegenover Israëls rechterhand; en hij deed hen naderen tot hem. Maar Israël strekte zijn rechterhand uit en legde ze op het hoofd van Efraïm, hoewel hij de minste was, en zijn linkerhand op het hoofd van Manasse; hij bestuurde zijn handen verstandiglijk, want Manasse was de eerstgeborene”. En dat hiermee de zegen van het eerstgeboorterecht naar Efraïm ging, blijkt uit de verzen Gen. 48 :  17 – 19: “Toen Jozef zag dat zijn vader zijn rechterhand op het hoofd van Efraïm legde, zo was het kwaad in zijn ogen; en hij ondervatte zijns vaders hand om die van het hoofd van Efraïm op het hoofd van Manasse af te brengen. En Jozef zeide tot zijn vader: Niet alzo, mijn vader; want deze is de eerstgeborene; leg uw rechterhand op zijn hoofd. Maar zijn vader weigerde het en zeide: Ik weet het, mijn zoon, ik weet het; hij zal ook tot een volk worden en hij zal ook groot worden; maar nochtans zal zijn kleinste broeder groter worden dan hij, en zijn zaad zal een volle menigte van volken worden”. Efraïm kreeg dus de eerstgeboorte zegen.

Uit Jakob is het volk Israël voortgekomen. In principe zijn het de twaalf stammen van Israël, naar de twaalf zonen van Jakob, ook wel Israël genoemd (Gen. 32 : 28). Maar... toen koning Salomo en daarmee het volk Israël verviel tot afgoderij, strafte de Heere God het volk Israël. Het koninkrijk zou in tweeën gescheurd worden. Er zou een tweestammenrijk Juda komen en een tienstammenrijk Israël. In 1 Kon. 11 : 11 lezen we: “Daarom zeide de HEERE tot Sálomo: Dewijl dit bij u geschied is, dat gij niet hebt gehouden Mijn verbond en Mijn inzettingen, die Ik u geboden heb; Ik zal gewisselijk dit koninkrijk van u scheuren en datzelve uw knecht geven”. En in 1 Kon. 11 : 13 lezen we: “Doch Ik zal het gehele koninkrijk niet afscheuren; één stam zal Ik uw zoon geven; om Mijns knechts Davids wil en om Jeruzalems wil, dat Ik verkoren heb”. Dat dit inderdaad een verdeling in 10 stammen en 2 stammen opleverde, blijkt uit 1 Kon. 11 : 35 en 36, waar tegen Jerobeam, die de koning van de tien stammen zou gaan worden, gezegd werd: “Maar uit de hand zijns zoons zal Ik het koninkrijk nemen, en Ik zal u daarvan tien stammen geven. En zijn zoon zal Ik één stam geven; opdat Mijn knecht David altijd een lamp voor Mijn aangezicht hebbe in Jeruzalem, de stad die Ik Mij verkoren heb om Mijn Naam daar te stellen”. Hoe kan het dat er in deze verzen elke keer over één stam gesproken wordt? Dat komt omdat Salomo uit de stam van Juda was. En Juda kreeg er één stam bij: Benjamin. Samen vormden deze twee stammen het tweestammenrijk (zie bijv. 1 Kon. 12 : 21).

Israël kan dus staan voor zowel heel Israël, alle zonen van Jakob, als voor tien stammen uit Israël. Het tweestammenrijk wordt eigenlijk altijd “Juda” genoemd, ondanks dat Benjamin daarbij hoorde. Dus Juda kan staan voor één stam, maar ook voor twee stammen. Hetzelfde zien we gebeuren bij Efraïm. Efraïm is gewoon de stam Efraïm (zie bijv. Num. 1 : 33), maar Efraïm kan ook staan voor het noordelijke tienstammenrijk. Een Schriftgedeelte waar dat bijvoorbeeld uit blijkt is Jes. 7. Daar lezen we over de oorlog van koning Rezin van Syrië, samen met koning Pekah van Israël (die de zoon van Remalia was), tegen koning Achaz van Juda (2 Kon. 16 : 5). Maar koning Pekah was dus in eerste instantie de koning van Israël en regeerde vanuit Samaria (2 Kon. 15 : 27). Maar kijk wat we over die strijd in Jes. 7 : 4 – 6 lezen, waar Jesaja tegen koning Achaz het volgende mocht zeggen: “En zeg tot hem: Wacht u en zijt gerust, vrees niet en uw hart worde niet week vanwege die twee staarten dezer rokende vuurbranden; vanwege de ontsteking des toorns van Rezin en der Syriërs, en van den zoon van Remália; Omdat de Syriër kwaad tegen u beraadslaagd heeft, met Efraïm en den zoon van Remália, zeggende: Laat ons optrekken tegen Juda en haar verdriet aandoen en haar onder ons delen, en den zoon van Tábeal koning maken in het midden van haar”. De naam van Efraïm wordt hier gebruikt voor het tienstammenrijk en zijn koning. Zoals Juda de naam van het tweestammenrijk was, was op een gegeven moment Efraïm de naam van het tienstammenrijk. En dit blijkt op veel meer plekken.

Dit is heel handig om te weten, bijvoorbeeld bij het lezen van het boek Hosea. Daar wordt veel over Efraïm gesproken, maar veelal wordt daar dus het tienstammenrijk mee bedoeld. Zo lezen we bijvoorbeeld in Hos. 5 :  11 – 14: “Efraïm is verdrukt, hij is verpletterd met recht; want hij heeft zo gewild; hij heeft gewandeld naar het gebod. Daarom zal Ik Efraïm zijn als een mot, en het huis van Juda als een verrotting. Als Efraïm zijn krankheid zag en Juda zijn gezwel, zo toog Efraïm tot Assur, en hij zond tot den koning Jareb; maar die zal ulieden niet kunnen genezen, en zal het gezwel van ulieden niet helen. Want Ik zal Efraïm zijn als een felle leeuw, en het huis van Juda als een jonge leeuw; Ik, Ik zal verscheuren en heengaan; Ik zal wegvoeren, en er zal geen redder zijn”. Hier zien we hoe Efraïm en Juda eigenlijk met elkaar vergeleken worden. Beiden wacht hetzelfde lot, omdat zij de afgoden van de volken zijn ga nawandelen. Maar het gaat hier natuurlijk niet om die ene stam, het gaat hier om het tienstammenrijk. Om precies te zijn om het tienstammenrijk Efraïm en het tweestammenrijk Juda.

En datzelfde geldt dus voor Jer. 31 : 9, waar geschreven staat: “Zij zullen komen met geween, en met smekingen zal Ik hen voeren; Ik zal hen leiden aan de waterbeken, in een rechten weg, waarin zij zich niet zullen stoten; want Ik ben Israël tot een Vader, en Efraïm, die is Mijn eerstgeborene”. Israël is Gods eerstgeboren zoon, en dat wordt hier eigenlijk twee keer bevestigd. Want God is Israël tot een Vader, én Efraïm, Israël, is Zijn eerstgeborene.

En dat blijkt ook uit de context, waar gesproken wordt over Israëls herstel. In Jer. 31 : 10 en 11 lezen we bijvoorbeeld nog: “Hoort des HEEREN woord, gij heidenen, en verkondigt in de eilanden die verre zijn, en zegt: Hij Die Israël verstrooid heeft, zal hem weder vergaderen en hem bewaren als een herder zijn kudde. Want de HEERE heeft Jakob vrijgekocht, en Hij heeft hem verlost uit de hand desgenen die sterker was dan hij”. En Jer. 31 : 18 – 22 zeggen: “Ik heb wél gehoord dat zich Efraïm beklaagt, zeggende: Gij hebt mij getuchtigd, en ik ben getuchtigd geworden als een ongewend kalf. Bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn, want Gij zijt de HEERE mijn God. Zekerlijk, nadat ik bekeerd ben, heb ik berouw gehad, en nadat ik mijzelven ben bekendgemaakt, heb ik op de heup geklopt; ik ben beschaamd, ja, ook schaamrood geworden, omdat ik de smaadheid mijner jeugd gedragen heb. Is niet Efraïm Mij een dierbare zoon, is hij Mij niet een troetelkind? Want sinds dat Ik tegen hem gesproken heb, denk Ik nog ernstiglijk aan hem; daarom rommelt Mijn ingewand over hem; Ik zal Mij zijner zekerlijk ontfermen, spreekt de HEERE. Richt u merktekenen op, stel u spitse pilaren, zet uw hart op de baan, op den weg dien gij gewandeld hebt; keer weder, o jonkvrouw Israëls, keer weder tot deze uw steden. Hoelang zult gij u onttrekken, gij afkerige dochter? Want de HEERE heeft wat nieuws op de aarde geschapen: de vrouw zal den man omvangen”. Eigenlijk zien we hier dat de naam Efraïm zelfs voor heel Israël gebruikt wordt. Maar om alle verwarring voor te zijn: in Jer. 31 : 23 en 24 wordt ook over Juda’s herstel gesproken. Oftewel: het komende herstel voor Israël, is niet alleen een herstel voor Juda, niet alleen een herstel voor het noordelijke tienstammenrijk Israël, maar dat is een herstel voor heel Israël. Zowel het tienstammenrijk als het tweestammenrijk.

Maar Ex. 4 : 22 en Jer. 31 : 9 spreken elkaar dus niet tegen, omdat Efraïm op diverse plaatsen voor Israël staat.