Gods Woord recht snijden – over uw positie en toestand als Christen



Inleiding

In de studie “Gods woord recht snijden – een inleiding” hebben we gezien dat de Heere God een opdracht geeft om Zijn woord recht te snijden (2 Tim. 2 : 15). Die opdracht luidt: “Benaarstig u om uzelven Gode beproefd voor te stellen, een arbeider die niet beschaamd wordt, die het Woord der waarheid recht snijdt”. Daar zit dus ook een belofte aan vast, dat wanneer u dat doet, u niet beschaamd zult worden. Weliswaar is “Al de Schrift van God ingegeven”, maar dat betekent niet dat alles altijd letterlijk en leerstellig op uzelf van toepassing is. Zo is het de bedoeling om goed te kijken tegen wie de Heere in Zijn woord iets zegt: tegen de Jood, tegen de Gemeente of tegen de heiden? Als voorbeeld hebben we stilgestaan bij de spijswetten die de Heere Israël onder de Wet had gegeven, terwijl zij niet meer gelden voor de Gemeente. Doordat de Heere verschillende verbonden met de mens sloot, zagen we dat Zijn handelen met de mens door de tijd heen wijzigt. En daarom moeten we het woord van God recht snijden.

In de studie “Gods woord recht snijden – een paar voorbeelden” heeft u een aantal voorbeelden kunnen zien, die recht gesneden moeten worden. Er is bijvoorbeeld een verschil is tussen de eerste Komst van de Heere Jezus en Zijn Tweede Komst. Dat verschil is belangrijk om te weten, omdat sommige verzen over Zijn eerste Komst gaan, en andere verzen over Zijn Tweede Komst. Wanneer u dat verschil niet weet, dan gaat u die verzen op verkeerde situaties toepassen, en dan komt u verkeerd, dan komt u beschaamd uit. Een komma, midden in een vers, kan staan voor een periode van bijvoorbeeld 2.000 jaar. De eerste helft voor de komma gaat dan bijvoorbeeld over Zijn eerste Komst, en de tweede helft, na die komma, gaat dan bijvoorbeeld over Zijn Tweede Komst. En dus staat die komma dan voor een periode van 2.000 jaar. Zo is er ook een verschil tussen de Tweede Komst van de Heere Jezus voor Zijn Gemeente in de lucht, en de Tweede Komst van de Heere Jezus op aarde met Zijn Gemeente.

In deze studie wordt gekeken naar het verschil tussen de positie van de gelovige en de toestand van de gelovige.


Vergeving: positie en toestand

De gelovige in Christus is vergeven en mag Gods rechtvaardigheid dragen (Kol. 1 : 14; 2 Kor. 5 : 21). Indien u de Heere Jezus als uw persoonlijke Verlosser hebt aangenomen, is dat uw positie in Christus. U heeft dat van de Heere gekregen. U bent daardoor behouden. Wanneer u in de hemel komt, en de satan klaagt u aan, denk bijvoorbeeld aan de geschiedenis van Job, dan heeft hij geen poot om op te staan. Want de Heere zegt dan: “Ik ben voor hem of haar gestorven”. U bent behouden.

Maar in de praktijk handelt u niet altijd uit Gods rechtvaardigheid. U handelt soms, of regelmatig, naar het vlees. Dat betekent dat de toestand, waarin u als gelovige aangetroffen wordt, niet altijd overeenkomt met uw positie. Uw toestand heeft te maken met de gemeenschap, met de relatie die u met de Heere hebt. Wanneer u vol bent van de Geest en u heeft uw zonden beleden, dan is uw relatie met de Heere goed. Maar op het moment dat u gezondigd heeft, heeft u de Heilige Geest bedroefd, en komt er iets tussen u en de Heere God in te staan. Ondanks dat u behouden bent, dient u dan vergeving te vragen, uw zonden te belijden, om de relatie met de Heere weer in orde te brengen (1 Joh. 1 : 3, 6 – 9). Uw positie is dat u vergeven bent, en daarom bent u behouden; maar uw toestand is dat u zondigt, door uw vlees en uw geest, en daarom reiniging nodig heeft.


Verlossing: positie en toestand

Als wederom geboren gelovige mag u weten verlost te zijn door het vergoten bloed van de Heiland. In Ef. 1 : 14 staat bijvoorbeeld geschreven: “Die het onderpand is van onze erfenis, tot de verkregen verlossing, tot prijs Zijner heerlijkheid”. En toch wacht u ook nog steeds verlossing, namelijk de verlossing van uw lichaam. In Rom. 8 : 23 staat geschreven: “En niet alleen dit, maar ook wij zelven, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelven, zeg ik, zuchten in onszelven, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing onzes lichaams”. Het is belangrijk om dat verschil te zien, anders zou u bij bepaalde teksten aan het twijfelen gebracht kunnen worden. “Ben ik dan niet verlost?” Jawel, als kind van God bent u verlost. In die positie mag u als kind van God staan. Maar uw lichaam moet nog verlost worden. Gods Woord spreekt Zichzelf niet tegen, maar u moet het recht snijden.


Aanneming: positie en toestand

Datzelfde geldt ook voor de aanneming. Wanneer u wederom geboren bent, bent u door de Heere als kind van God aangenomen. In Rom. 8 : 15 staat geschreven: “Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader”. Maar… u verwacht ook nog een aanneming, en dat heeft dan weer te maken met de verlossing van uw lichaam, zoals we zojuist in Rom. 8 : 23 gezien hebben: “En niet alleen dit, maar ook wij zelven, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelven, zeg ik, zuchten in onszelven, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing onzes lichaams”. En ook hier ziet u hoe belangrijk het is, om het verschil tussen die twee te zien.


Heiligmaking: positie en toestand

In 1 Petr. 1 : 16 staat geschreven: “Daarom dat er geschreven is: Zijt heilig, want Ik ben heilig” (1 Petr. 1 : 16). In 1 Thess. 5 : 27 lezen we: “Ik bezweer ulieden bij den Heere, dat deze zendbrief al den heiligen broederen gelezen worde”. Worden deze broeders zo aangesproken omdat ze nooit zondigen? Worden zij daarom “heilig” genoemd? Nee. Zelfs Paulus, het grote voorbeeld voor de Christen van de Gemeente-tijd, schrijft in Rom. 7 : 18 en 19: “Want ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont; want het willen is wel bij mij, maar het goede te doen, dat vind ik niet. Want het goede, dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik”. En dat geldt ook voor die andere broeders in Thessalonica. Waarom zou Paulus anders schrijven in 1 Thess. 4 : 3: “Want dit is de wil Gods, uw heiligmaking: dat gij u onthoudt van de hoererij”. En in 1 Thess. 4 : 6: “Dat niemand zijn broeder vertrede noch bedriege in zijn handeling; want de Heere is een Wreker over dit alles, gelijk wij u ook tevoren gezegd en betuigd hebben”. En in 1 Thess. 5 : 11 lezen we: “Daarom, vermaant elkander, en sticht de een den ander, gelijk gij ook doet”. Klaarblijkelijk hadden de heilige broeders het ook nodig om elkaar te vermanen. En hadden zij ook een oproep tot heiligmaking nodig. Dus waarom spreekt de Heere hen aan met: “heilige broeders”? Dat heeft er niet mee te maken dat zij in de praktijk altijd heilig zijn. Dat heeft ermee te maken dat hun positie in Christus geheiligd is. In de aanhef van de brief aan de Thessalonicenzen staat het niet zo direct geschreven, maar in sommige andere brieven wel. Kijk maar eens in 1 Kor. 1 : 2: “Aan de gemeente Gods die te Korinthe is, den geheiligden in Christus Jezus, den geroepen heiligen, met allen die den Naam van onzen Heere Jezus Christus aanroepen in alle plaats, beide hun en onzen Heere”. Dus omdat u een kind van God bent, bent u geheiligd in Christus Jezus. En daarom spreekt Paulus ook over “heilige broederen”. Dat is uw positie in Christus.

Het is dus niet zo dat er een soort gelaagdheid onder de Christenen bestaat. En dat de Thessalonicenzenbrief  aan de “heilige broederen” geschreven zou zijn, en dat de andere broeders de brief niet zouden mogen lezen o.i.d. Dat zou ook raar zijn. Want als die broeders zo heilig waren, dat ze niet meer zondigden, dan hadden ze geen vermaningen meer nodig. En juist ook die vinden we in de Thessalonicenzenbrief. Dit bewijst eens te meer dat we met heilige broeders te maken hebben, omdat ze in Christus zijn.

Maar we zagen al dat in uw vlees geen goed woont. Dat is de reden dat u zondigt. Ook als Christen maakt u fouten. Uw toestand, zoals u aangetroffen wordt, wat heiligheid betreft, is dus ook niet altijd gelijk aan uw positie. En daarom is het nodig die zonden te belijden (1 Joh. 1 : 9). Zo zegt 2 Kor. 7 : 1: “DEWIJL wij dan deze beloften hebben, geliefden, laat ons onszelven reinigen van alle besmetting des vleses en des geestes, voleindigende de heiligmaking in de vreze Gods”. Ook hier ziet u dus hoe belangrijk het is om het verschil tussen positie en toestand recht te kunnen snijden. Anders zou u op basis van 1 Thess. 5 : 27 misschien wel tot de conclusie komen dat u als Christen een status kunt bereiken dat u geen zonden meer zou hoeven te belijden. En dat klopt niet. Zou u geen zonden meer belijden, dan zou er steeds meer tussen u en de Heere God in komen te staan… Dus wanneer u ook op dit vlak Gods Woord recht snijdt, komt u niet beschaamd uit.

En tot slot, uw heiligmaking is pas compleet in de toekomst. In 1 Thess. 5 : 23 en 24 lezen we: “En de God des vredes Zelf heilige u geheel en al; en uw geheel oprechte geest en ziel en lichaam worde onberispelijk bewaard in de toekomst van onzen Heere Jezus Christus. Hij Die u roept, is getrouw, Die het ook doen zal”. Ziet u dat staan? “In de toekomst van onzen Heere Jezus Christus”. In die toekomst heeft u uw opstandingslicaam ontvangen, en bent u als gelovige voor de Rechterstoel van Christus geweest (2 Kor. 5 : 10). Dan kunt u pas oprecht spreken over een geest, ziel en lichaam, die alle drie onberispelijk zijn. Dus uw heiligmaking is pas compleet wanneer u bij de Heere bent.

En ondertussen geldt op dit moment voor u: “Indien wij door den Geest leven, zo laat ons ook door den Geest wandelen” (Gal. 5 : 25). Of, zoals 1 Petr. 1 : 16 zegt: “Daarom dat er geschreven is: Zijt heilig, want Ik ben heilig”.


Tot slot

Hopelijk maken deze voorbeelden duidelijk waarom het van belang is om het verschil tussen de positie en de toestand van de gelovige recht te snijden.