Gods Woord recht snijden – het Koninkrijk der hemelen en het Koninkrijk Gods



Inleiding

De Heere geeft in Zijn woord een opdracht om Zijn woorden recht te snijden. In 2 Tim. 2 : 15 lezen we: “Benaarstig u om uzelven Gode beproefd voor te stellen, een arbeider die niet beschaamd wordt, die het Woord der waarheid recht snijdt”. Daar zit dus ook een belofte aan vast. Wanneer u Gods woord recht snijdt, zult u niet beschaamd worden. Ook is bij diverse voorbeelden stilgestaan, die het belang laten zien van het recht snijden van Gods woord. In deze studie wordt ingegaan op het verschil tussen het Koninkrijk der hemelen en het Koninkrijk Gods.

In Matthéüs wordt vaak gesproken over het Koninkrijk der hemelen. Teksten die daarover gaan, zijn vaak niet regelrecht toepasbaar op de Gemeente. Maar in Matth. 6 : 33 en 34 staat geschreven: “Maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden. Zijt dan niet bezorgd tegen den morgen; want de morgen zal voor het zijne zorgen; elke dag heeft genoeg aan zijns zelfs kwaad”. Omdat deze verzen over het Koninkrijk Gods gaan, zijn ze wel direct toepasbaar op de Gemeente. Waar is dat op gebaseerd? Hier blijkt het dus van belang te zijn om het verschil tussen het Koninkrijk der hemelen en het Koninkrijk Gods te weten, om ook op basis daarvan het woord van God recht te kunnen snijden.


Twee Koninkrijken, of één?

Het verwarrende is natuurlijk dat er meestal gezegd wordt dat het eigenlijk om dezelfde koninkrijken zou gaan. In Matth. 4 : 17 zien we bijvoorbeeld het volgende over de Heere Jezus geschreven: “Van toen aan heeft Jezus begonnen te prediken en te zeggen: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen”. Terwijl we in Luk. 4 : 43 lezen dat de Heere Jezus het volgende zei: “Maar Hij zeide tot hen: Ik moet ook anderen steden het Evangelie van het Koninkrijk Gods verkondigen; want daartoe ben Ik uitgezonden”. Zo zegt bijvoorbeeld de “Jongerenbijbel” (een uitgave van de EO in samenwerking met het NBG) het volgende over deze Koninkrijken:

“Mattéüs zegt meestal ‘koninkrijk van de hemel’, terwijl de andere evangelisten vaker spreken over ‘koninkrijk van God’. Dat heeft ermee te maken dat Mattéüs graag typisch Joodse taal gebruikt. Joden mogen de naam van God niet uitspreken, en daarom zeggen ze ‘koninkrijk van de hemel’ in plaats van ‘koninkrijk van God’, maar het betekent hetzelfde” [1].

Maar als Matthéüs de Naam van God niet zou willen of mogen uitspreken, waarom lezen we dan dat hij in hetzelfde hoofdstuk, Matth. 4 : 7 schrijft: “Jezus zeide tot hem: Er is wederom geschreven: Gij zult den Heere uw God niet verzoeken”? En als Joden de Naam van God niet mogen uitspreken, hoe zit het dan met bijvoorbeeld Markus (Mark. 1 : 15)? Kortom de reden die de theologen van de “Jongerenbijbel” gebruiken klopt niet. De conclusie, dat de koninkrijken hetzelfde betekenen, klopt ook niet.

Allereerst gebruikt de Heere twee verschillende termen. En dat kan er al op wijzen dat we weldegelijk met twee verschillende koninkrijken te maken hebben.


Het Koninkrijk Gods

Laten we allereerst naar een definitie kijken die de Heere Zelf geeft van het Koninkrijk Gods. In Rom. 14 : 17 vinden we daar een definitie van: “Want het Koninkrijk Gods is niet spijze en drank, maar rechtvaardigheid en vrede en blijdschap door den Heiligen Geest”. Hieruit blijkt dat het Koninkrijk van God een geestelijk Koninkrijk is. Het Koninkrijk van God is daar waar ook de Heilige Geest Zijn werk doet. Zo vinden we in 1 Kor. 4 : 20 het volgende: “Want het Koninkrijk Gods is niet gelegen in woorden, maar in kracht”. Al weer zo’n tekst waaruit blijkt dat het Koninkrijk Gods geestelijk is. Nog een andere tekst, die aantoont dat we het Koninkrijk Gods niet in uiterlijk vertoon, of een letterlijk, fysiek en zichtbaar Koninkrijk op aarde moeten zoeken, vinden we in Luk. 17 : 21: “En men zal niet zeggen: Ziehier of ziedaar. Want zie, het Koninkrijk Gods is binnen ulieden”. Duidelijk is ook dat zowel de Evangeliën als de brieven van Paulus aan de Gemeente elkaar ondersteunen met het zeggen dat het Koninkrijk Gods geestelijk van aard is.


Het Koninkrijk der hemelen

Daarnaast spreekt alleen Matthéüs over het Koninkrijk der hemelen. Maar wat is dat dan voor een Koninkrijk? Koning David werd een eeuwig koninkrijk beloofd. Dat was niet zozeer een geestelijk koninkrijk, maar een koninkrijk dat letterlijk op aarde aanwezig zal zijn, een fysiek en tastbaar koninkrijk. De belofte aan David vinden we bijvoorbeeld in 2 Sam. 7 : 16: “Doch uw huis zal bestendig zijn en uw koninkrijk tot in eeuwigheid, voor uw aangezicht; uw stoel zal vast zijn tot in eeuwigheid”. Een “stoel” of “troon” is niets geestelijks. Het gaat hier ook om Davids troon. Dit is een belofte van een letterlijk koninkrijk. Dit zal in de Heere Jezus vervuld worden. En toen de Heere Jezus geboren werd, werd van Hem geprofeteerd in Luk. 1 : 32 en 33: “Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en God de Heere zal Hem den troon Zijns vaders Davids geven; En Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in der eeuwigheid, en Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn”. Opnieuw wordt hier gesproken over een “troon”, “den troon Zijns vaders Davids”. Het gaat om een letterlijk Koninkrijk op aarde. Dat zijn vervulling krijgt in het Duizendjarig Vrederijk, en daarna in de nieuwe hemel en op de nieuwe aarde. En dat is dat Koninkrijk der hemelen.




De hemelen zijn Gods schepping

En is dat vreemd, dat het Koninkrijk der hemelen dat fysieke, tastbare, letterlijke Koninkrijk op aarde is? Nee, absoluut niet. Laten we beseffen dat God de hemelen schiep, en de hemelen God niet geschapen hebben. Met andere woorden: de hemelen behoren tot de werken van Gods handen. In Gen. 1 : 1 lezen we: “IN den beginne schiep God den hemel en de aarde”. En in Psalm 102 : 26 en 27 lezen we: “Gij hebt voormaals de aarde gegrond, en de hemelen zijn het werk Uwer handen. Die zullen vergaan, maar Gij zult staande blijven, en zij alle zullen als een kleed verouden, Gij zult ze veranderen als een gewaad, en zij zullen veranderd zijn”. Hier wordt over meervoud gesproken. De Heere heeft de hemelen gemaakt. Zo spreekt Paulus in 2 Kor. 12 : 2 over de derde hemel: “Ik ken een mens in Christus, voor veertien jaren (of het geschied is in het lichaam, weet ik niet, of buiten het lichaam, weet ik niet, God weet het), dat de zodanige opgetrokken is geweest tot in den derden hemel”. Er zijn dus drie hemelen.

Wanneer u bedenkt dat de Heere God in de hemel woont (Ps. 2 : 4), maar dat Hij het uitspansel maakte, waarin Hij de zon en de maan maakte, en dat hemel noemde (Gen. 1 : 8, 14), en dat ergens anders gezegd wordt dat de vogelen in de hemel vliegen (Deut. 4 : 17), dan weet u dat er inderdaad drie hemelen zijn. En die zijn door de Heere geschapen. En in die hemelen bevindt zich de aarde. Ook een deel van de schepping. En op die aarde gaat de Heere eens Zijn Koninkrijk oprichten. En daar zien we opeens de verklaring van het Koninkrijk der hemelen, dat zich gewoon in de schepping bevond en zal bevinden.


Andere aspecten worden zichtbaar

De Bijbel zegt dat God een Geest is (Joh. 4 : 24). Een Geest is niet zichtbaar. God de Vader is dan ook niet te zien. Het Koninkrijk Gods is een geestelijk koninkrijk, waar de mens door wedergeboorte, een geestelijke geboorte kan binnengaan (Joh. 3 : 3). Maar de hemelen zijn Zijn schepping (Ps. 33 : 6), zijn tastbaar, fysiek. Het Koninkrijk der hemelen is het letterlijke, tastbare Koninkrijk dat op aarde zal komen. Daarom zien we dat in het begin van de Evangeliën, met name in het boek Matthéüs, dat de Joden centraal heeft staan, met name de boodschap klinkt: “En zeggende: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen” (Matth. 3 : 2). Maar diezelfde Heere heeft geestelijk leven gebracht voor hen die Hem liefhebben, en daarom luidt het verderop, met name in de andere Evangeliën: “En zeggende: De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods nabijgekomen; bekeert u en gelooft het Evangelie” (Mark. 1 : 15). Niet omdat het elkaar tegenspreekt, niet omdat het hetzelfde is, maar omdat het elkaar aanvult. Het laat een ander aspect zien. En daarom zien we in de brieven van Paulus aan de Gemeente dat geestelijke aspect benadrukt worden, en zien we dat Paulus in de eerste plaats wel spreekt over het Koninkrijk Gods en eigenlijk niet zozeer over het Koninkrijk der hemelen (Hand. 20 : 25; Rom. 14 : 17). In Kol. 4 : 11 lezen we bijvoorbeeld: “En Jezus, gezegd Justus, welke uit de besnijdenis zijn; dezen alleen zijn mijn medearbeiders in het Koninkrijk Gods, die mij een vertroosting geweest zijn”.


Toegepaste voorbeelden

Wanneer u dat verschil tussen het Koninkrijk der hemelen en het Koninkrijk Gods consequent gaat toepassen, dan gaat u zien dat het ook elke keer klopt. In de inleiding van deze studie werd een gedeelte in Matth., het boek waar vooral Israël centraal staat, Matth. 6 : 33 en 34, aangehaald, dat wel ging over het Koninkrijk Gods. En juist daar waar het Koninkrijk Gods genoemd wordt, is te zien hoe dat ook overeenkomt met de brieven aan de Gemeente (1 Tim. 6 : 8, 17 – 19; Filip. 4 : 6).

Nog een ander voorbeeld, waar we zien dat het Koninkrijk der hemelen betrekking heeft op Israël en het Duizendjarig Vrederijk, vinden we in de zaligsprekingen. In Matth. 5 : 5 lezen we bijvoorbeeld: “Zalig zijn de zachtmoedigen; want zij zullen het aardrijk beërven”. De context van dit vers gaat over het Koninkrijk der hemelen (Matth. 5 : 3). Maar de zachtmoedigen hebben tot nu toe het aardrijk nog nooit als erfenis gekregen. Als het gaat om de heerschappij dan is het één groot machtsvertoon, er is politieke corruptie, en alles draait om geld. Dat is de wereld van vandaag onder de “overste van de macht der lucht” (Ef. 2 : 2, 3), de “god van deze wereld” (2 Kor. 4 : 4). Het is de satan die het volgens Gods woord vandaag de dag op aarde voor het zeggen heeft. In Dan. 4 : 17 zegt de Heere daar zelfs over: “Deze zaak is in het besluit der wachters, en deze begeerte is in het woord der heiligen; opdat de levenden bekennen dat de Allerhoogste heerschappij heeft over de koninkrijken der mensen en geeft ze aan wien Hij wil, ja, zet daarover den laagste onder de mensen”. De Heere zegt dat het de laagste onder de mensen zijn, die heersen… Nee, de zachtmoedigen zullen het aardrijk nog beërven, dat is toekomstmuziek, wanneer de Gemeente, maar ook de gelovigen uit de Grote Verdrukking, met de Heere Jezus zullen heersen over deze aarde (Rom. 8 : 17; 2 Tim. 2 : 12; Openb. 20 : 4).

De Heere ontleent Zijn zaligspreking hier aan de Psalmen. In Psalm 37 : 11 staat geschreven: “De zachtmoedigen daarentegen zullen de aarde erfelijk bezitten, en zich verlustigen over groten vrede”. De context van deze Psalm gaat over het verslaan van de vijand, en dat degenen die de Heere verwachten de aarde erfelijk zullen bezitten (Ps. 37 : 9, 10). En de Heere gaat komen, en Hij gaat Zijn vijanden verslaan. Dat weten we uit Openbaring 19. Met andere woorden: Matth. 5 : 5 gaat over de Tweede Komst van de Heere Jezus naar deze aarde, waar de toorn Gods, oftewel de Grote Verdrukking, aan vooraf gaat. En kijk wat de Heere daar tegen Israël over zegt in Zefanja 2 : 2 en 3: “Eer het besluit bare (gelijk kaf gaat de dag voorbij), terwijl de hittigheid van des HEEREN toorn over ulieden nog niet komt; terwijl de dag van den toorn des HEEREN over ulieden nog niet komt. Zoekt den HEERE, alle gij zachtmoedigen des lands, die Zijn recht werken; zoekt gerechtigheid, zoekt zachtmoedigheid, misschien zult gij verborgen worden in den dag van den toorn des HEEREN”. Ziet u dat hier de zachtmoedigen weer in verbinding gebracht worden met de toekomst en het land?

En zo wordt opnieuw het belang duidelijk om Gods woorden recht te snijden. Ook als het het Koninkrijk der hemelen en het Koninkrijk Gods betreft.


[1]  ‘Jongerenbijbel’, Uitgeverij NBG, Heerenveen, 2006, blz. NT 4.